Actualités

Insolvabilité

Cass. 16 januari 2020: de kracht van het retentierecht

Op 16 januari 2020 heeft het Hof van Cassatie zich uitgesproken over de uitoefening van het retentierecht tijdens de faillissementsprocedure. De feiten waren als volgt:

Verweerster oefende het retentierecht uit op bepaalde goederen van de schuldenaar ter garantie van een enkele onbetaalde facturen. Vervolgens werd de schuldenaar failliet verklaard en verweerster liet na om haar schuldvordering aan te geven in het faillissement. Hierna werd tussen de verweerster en de curatoren (eisers) overeengekomen om de goederen te verkopen, uit de koopsom het onbetwist gedeelte van de schuldvordering van de verweerster te betalen en het betwist gedeelte te storten op een geblokkeerde rekening in afwachting van de beslechting van de betwisting. De eerste rechter verklaarde de vordering van de verweerster gegrond en oordeelde dat het retentierecht rechtmatig werd uitgeoefend. Daarna verzetten de curatoren zich tegen de vrijgave van de geblokkeerde gelden, omdat de verweerster naliet aangifte te doen van haar schuldvordering in het faillissement zodat haar vordering is verjaard.

Het Hof van Cassatie stelt dat schuldeisers in principe aangifte moeten doen van hun schuldvordering in een faillissement om in aanmerking te komen voor uitdeling (oud art. 61 Faill. Wet, thans art. XX.155 WER). Schuldeisers die in gebreke blijven hun schuldvorderingen aan te geven, komen niet in aanmerking voor enige uitdeling uit de boedel (oud art. 72 Faill. W., thans XX.165 WER) en het recht de opname te vorderen in het faillissement verjaart, in beginsel, na verloop van één jaar te rekenen van het faillissementsvonnis (oud art. 72, 3de lid Faill. W., thans XX.165, 3de lid WER).

Echter, het retentierecht verleent aan de schuldeiser het recht om de teruggave van een goed dat hem door zijn schuldenaar werd overhandigd of bestemd is voor zijn schuldenaar op te schorten zolang zijn schuldvordering die verband houdt met dat goed niet is voldaan. Het retentierecht is tegenwerpelijk aan andere schuldeisers van de schuldenaar en meer bepaald aan de samenlopende schuldeisers na het faillissement van de schuldenaar. De uitoefening van het retentierecht na faillissement is niet afhankelijk van de aangifte van de schuldvordering in het faillissement.

Bijgevolg gaat het Hof akkoord met de beoordeling van de appelrechters die stellen dat de rechtmatigheid en de doelmatigheid van het uitgeoefende retentierecht niet afhankelijk is van de aangifte van de schuldvordering in het passief van het faillissement door de schuldeiser die zich op het retentierecht beroept.

Comments are closed.