Having as author: Inge Vandeplas

uw zoekopdracht wijzigen

Insolventie

HvJ 18 september 2019, nr. C‑47/18: toepasselijk recht bij de vaststelling van schuldvordering

· Inge Vandeplas

In de eerste prejudiciële vraag moet het Hof beslissen of de vaststelling van het bestaan van een schuldvordering binnen een insolventieprocedure wordt beheerst door de Insolventieverordening (InsolVo) of door de Verordening betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Vo 1215/2012). Het Hof beroept zich voor deze beslissing op eerdere beslissingen waarbij als doorslaggevend criterium wordt gehanteerd, de mate waarin de verbintenis waarop de vordering gebaseerd is, voortvloeit uit specifiek afwijkende regels voor insolventieprocedures. In casu vloeit de vordering tot vaststelling rechtstreeks voort uit de insolventieprocedure en hangt zij daarmee nauw samen. Bijgevolg wordt deze vordering beheerst door de InsolVo. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Orb. Gent (afd. Brugge) 21 december 2018: verzoek tot schorsing uitvoerend beslag tijdens gerechtelijke reorganisatie

· Inge Vandeplas

De uitsluiting van uitvoerende beslagprocedures van de opschorting tijdens een procedure van gerechtelijke reorganisatie is een nieuwigheid van boek XX WER. In een poging om mogelijk misbruik van de procedure van gerechtelijke reorganisatie tegen te gaan, stelt artikel XX.44, par. 2 WER dat Indien de dag die vastgesteld is om over te gaan tot de gedwongen verkoop van roerende goederen afloopt binnen een termijn van twee maanden na het neerleggen van het verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie, kunnen de werkzaamheden van verkoop op beslag worden verdergezet. Alleszins kan de rechtbank de schorsing ervan uitspreken, vooraf of gelijktijdig met de beslissing tot opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, na de gedelegeerd rechter te hebben gehoord in zijn verslag, en op uitdrukkelijke vraag van de schuldenaar in zijn verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie evenals op verzoek van de beslagleggende schuldeiser.[...] ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Cass. 31 mei 2019: bestuurdersaansprakelijkheid voor sociale bijdrage

· Inge Vandeplas

Op 31 mei 2019 heeft het Hof van Cassatie zich voor de tweede maal dit jaar uitgesproken over de bestuurdersaansprakelijkheid voor de verschuldigde sociale bijdragen bij faillissement. Krachtens artikel 265, §2 Wetboek Vennootschappen (thans art. XX.226 WER) kunnen zaakvoerders aansprakelijk worden gesteld voor verschuldigde sociale bijdrage indien zij zich, in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring in de situatie bevonden hebben zoals beschreven in artikel 38, § 3octies, 8°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Europese richtlijn betreffende preventieve herstructureringsstelsels

· Inge Vandeplas

Op 6 juni 2019 heeft de Europese Raad de richtlijn betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld goedgekeurd (https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2019/06/06/giving-entrepreneurs-a-second-chance-new-rules-on-business-insolvency-adopted/). Met deze stap is het wetgevend proces van deze richtlijn voltooid. Belangrijk voor de lidstaten is dat na de bekendmaking van de richtlijn in het Publicatieblad een termijn van 2 jaar start waarin zij hun huidig recht kunnen aanpassen of de nieuwe bepalingen kunnen invoeren. In deze periode zullen we dan ook kunnen vaststellen of en in welke mate de vooropgestelde harmonisatie van herstructureringsstelsels, kwijtschelding, beroepsverboden en efficiëntiemaatregelen over de lidstaten heen tot stand zal komen. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

HvJ 16 mei 2019: de toepassing van artikelen 3 en 4 richtlijn 2001/23 op het keuzerecht van de overnemer in een GROG

· Inge Vandeplas

In een eerdere blogpost stellen we vast dat het Hof van oordeel is dat de gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag (GROG) niet valt onder de uitzondering van artikel 5 van richtlijn 2001/23 en de artikelen 3 en 4 van de richtlijn 2001/23 wel van toepassing zijn. Bijgevolg rijst de vraag of de artikelen 3 en 4 van de richtlijn 2001/23 zich verzetten tegen het keuzerecht van de verkrijger tijdens de GROG. Op dit ogenblik heeft de verkrijger op basis van artikel XX.86, §3 WER het recht om zelf te kiezen welke werknemers hij overneemt. Echter, richtlijn 2001/23 beoogt zo veel mogelijk een ongewijzigde voortzetting van de arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking met de verkrijger te verzekeren, teneinde te voorkomen dat de betrokken werknemers uitsluitend ten gevolge van deze overgang in een minder gunstige positie komen te verkeren (ro. 52). Bijgevolg stelt artikel 3, lid 1 van de richtlijn 2001/23 dat de rechten en verplichtingen van de vervreemder ten aanzien van zijn werknemers overgaan op de verkrijger. Artikel 4, lid richtlijn 2001/23 op zijn beurt stelt dat de overgang van een onderneming op zichzelf voor de vervreemder of de verkrijger geen reden tot ontslag zijn. Deze bepaling vormt evenwel geen beletsel voor ontslagen om economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich brengen (ro. 53). ...

Lees de bijdrage

Insolventie

HvJ 16 mei 2019: de overdracht onder gerechtelijk gezag en de uitzondering in artikel 5 richtlijn 2001/23?

· Inge Vandeplas

Op 16 mei 2019 heeft het Hof van Justitie zijn oordeel geveld in de zaak Plessers. De feiten in dit arrest betroffen de overdracht onder gerechtelijk gezag (GROG) van een deel van de ondernemingsactiviteit en activa van NV Echo aan NV Prefaco. Onderdeel van deze overname was de overdracht van een deel van de werknemers van Echo. Mevrouw Plessers was één van de werknemers van Echo, maar werd niet overgenomen door Prefaco. Mevrouw Plessers ging niet akkoord met deze gang van zaken en stelde een vordering in ten aanzien van Prefaco om alsnog overgenomen te worden. Deze vordering werd afgewezen in eerste aanleg, waarna mevrouw Plessers een beroepsprocedure inleidde. Het hof van beroep heeft de behandeling van deze zaak geschorst om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Orb. Antwerpen (afd. Antwerpen) 1 maart 2019 - kwalificatie buitengewone schuldvorderingen in de opschorting

· Inge Vandeplas

Dit vonnis betreft de definitie van de buitengewone schuldvordering in de opschorting tijdens een procedure tot gerechtelijke reorganisatie. Sinds de inwerkingtreding van boek XX van het Wetboek Economisch Recht worden buitengewone schuldvorderingen in de opschorting als volgt gedefinieerd: "de schuldvorderingen in de opschorting die gewaarborgd zijn op het ogenblik van de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, door een zakelijke zekerheid, en de schuldvorderingen van de schuldeiserseigenaars" Op basis van deze definitie bestaat er onzekerheid of bijzondere voorrechten al dan niet als zakelijke zekerheden kunnen worden beschouwd en schuldvorderingen gewaarborgd door bijzondere voorrechten als buitengewone schuldvorderingen in de opschorting. De ondernemingsrechtbank van Antwerpen heeft deze vraag beantwoord op basis van bestaande definities van zakelijke zekerheden en bijzondere voorrechten waarbij de nadruk wordt gelegd op de preferentie welke deze verleent op bepaalde bestanddelen van de schuldenaar en waarin zakelijke zekerheden uitdrukkelijk worden gelijkgesteld met bijzondere voorrechten. De rechtbank grijpt hiervoor terug naar het juridisch woordenboek VALKS en de handboeken aangaande zekerheden van respectievelijk E. DIRIX en M.E. STORME. Ingevolge deze analyse komt de rechtbank tot het besluit dat de schuldeisers wiens schuld wordt gewaarborgd door een bijzonder voorrecht, in casu het bijzonder voorrecht voor de kosten tot behoud van de zaak (art. 20, 4° Hyp.W.), moeten worden gekwalificeerd als buitengewone schuldeisers in de opschorting. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Cass. 2 november 2018: eigendomsvoorbehoud en de kwijting van de curator

· Inge Vandeplas

De feiten van voorliggend arrest betreffen een niet-betaalde verkoper en zijn aangifte van schuldvordering. Binnen het faillissement had de verkoper aangifte gedaan en was hij erkend als bevoorrecht schuldeiser. Vervolgens wordt de curator kwijtgescholden op de sluitingsvergadering. Tijdens deze vergadering was de niet-betaalde verkoper afwezig en liet hij geen opmerkingen gelden. Echter, na de sluiting van het faillissement vordert de betrokken schuldeiser een schadevergoeding voor miskenning van zijn eigendomsrecht. Deze schadevergoeding wordt toegekend door het hof van beroep. ...

Lees de bijdrage

Hof van Cassatie bevestigt beperking bestuurdersaansprakelijkheid voor RSZ-schulden

· Inge Vandeplas

Krachtens artikel 530, §2 W. Venn. (thans art. XX.226 WER) kunnen bestuurders, zaakvoerders en feitelijke bestuurders persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het geheel of een deel van alle op het ogenblik van de uitspraak van het faillissement verschuldigde sociale bijdragen, bijdrageopslagen, verwijlinteresten en de vaste vergoeding bedoeld in artikel 54ter uitvoeringsbesluit RSZ-wet, indien zij in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring betrokken zijn geweest bij minstens twee faillissementen of vereffeningen waarbij eveneens de sociale bijdragen onbetaald zijn gebleven. Met de op het ogenblik van de uitspraak van het faillissement verschuldigde sociale bijdragen worden bedoeld de bijdragen die verschuldigd zijn door de failliet verklaarde vennootschap en niet deze die verschuldigd zijn door de twee of meerdere vennootschappen die in de loop van de vijf voorafgaande jaren werden failliet verklaard. De aansprakelijkheid op basis van artikel 530 W.Venn/XX.226 WER strekt enkel tot de sociale bijdragen verschuldigde in het huidige faillissement. Een bestuurder kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de schulden van de eerder failliet verklaarde vennootschappen ook al was hij bij die faillissementen betrokken. Bijgevolg, door te oordelen dat er geen reden bestaat om de vordering te herleiden tot 181.562,49 euro, zijnde de sociale-zekerheidsbijdragen verschuldigd in het faillissement van V. nv en de eiser dienvolgens te veroordelen tot de sociale-zekerheidsbijdragen verschuldigd in de drie faillissementen, verantwoordt de appelrechter zijn beslissing niet naar recht. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

HvJ 6 februari 2019, nr. C-535/17 – toepassingsgebied Brussel I (44/2001) en Insolventieverordening (1346/2000)

· Inge Vandeplas

De feiten van dit arrest zijn als volgt. In 2008 schreef een gerechtsdeurwaarder gelden over van een kwaliteitsrekening naar zijn zichtrekening bij Fortis bank. Vervolgens haalde de gerechtsdeurwaarder deze gelden ook van de rekening bij Fortis bank. Deze handelingen werden als verduistering gekwalificeerd. In 2010 wordt zowel de vennootschap van de gerechtsdeurwaarder, als de gerechtsdeurwaarder zelf failliet verklaard. In het kader van dit faillissement heeft de curator een vordering ingesteld tegen Fortis bank waarin de curator stelt dat Fortis bank onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers door haar medewerking te verlenen aan deze frauduleuze praktijken. ...

Lees de bijdrage