Article

Actualiteit : Grondwettelijk Hof, 16/02/2017, nr. 21/2017, R.D.C.-T.B.H., 2017/5, p. 558-559

Grondwettelijk Hof 16 februari 2017 [2]

ARBITRAGE
Uitspraak - Nietigheid
ARBITRAGE
Sentence - Nullité

1. Artikel 1122, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt: “Ieder die niet behoorlijk is opgeroepen of niet in dezelfde hoedanigheid in de zaak is tussengekomen, kan derdenverzet doen tegen een, zij het voorlopige, beslissing die zijn rechten benadeelt en die gewezen is door een burgerlijk gerecht, of door een strafgerecht in zover dit over burgerlijke belangen uitspraak heeft gedaan.

Door het toepassingsgebied van het derdenverzet te beperken tot de beslissingen die zijn gewezen door een burgerlijk gerecht of door een strafgerecht dat over burgerlijke belangen uitspraak doet, sluit die bepaling de door een scheidsgerecht gewezen beslissingen uit.

Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat het niet verantwoord is dat derden bij een arbitrale uitspraak, die de gevolgen daarvan in dezelfde mate als derden bij een rechterlijke beslissing ondergaan, de bewijskracht ervan te hunnen aanzien niet kunnen aanvechten door het rechtsmiddel van het derdenverzet uit te oefenen, terwijl derden bij een rechterlijke beslissing dat wel kunnen doen.

Artikel 1122 van het Gerechtelijk Wetboek is met andere woorden niet verenigbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het door een arbitrale uitspraak benadeelde derden uitsluit van het voordeel van derdenverzet.

Artikel 1717 van het Gerechtelijk Wetboek voorziet op limitatieve wijze in de mogelijkheden, voor de partijen bij een arbitrale uitspraak, om van de rechter van de rechterlijke macht de vernietiging ervan te verkrijgen.

In een arrest van 29 januari 1993 heeft het Hof van Cassatie aanvaard dat een derde bij een arbitrale uitspraak de vernietiging ervan kan verkrijgen, maar uitsluitend in de hypothese dat het aan arbitrage voorgelegde geschil is gefingeerd teneinde zijn rechten te schaden, door te oordelen dat de derde, in die specifieke hypothese, als betrokken partij moet worden beschouwd.

Het Grondwettelijk Hof is van mening dat de situatie van de door bedrog benadeelde derde, die dus betrokken partij wordt, wezenlijk verschilt van die van elke derde aan wie de arbitrale uitspraak zou kunnen worden tegengesteld, zonder dat er sprake is van bedrog.

De naleving van artikelen 10 en 11 van de Grondwet verplicht de wetgever er dus niet toe om de mogelijkheid om een arbitrale uitspraak door middel van de vernietiging aan te vechten, uit te breiden tot alle derden aan wie de arbitrale uitspraak zou kunnen worden tegengesteld, behoudens het bijzondere geval van bedrog.

[1] www.const-court.be.