Article

Hof van beroep Antwerpen (4debis k.), 12/12/2016, R.D.C.-T.B.H., 2017/6, p. 602-604

Hof van beroep Antwerpen (4debis k.)12 december 2016

VERVOER
Vervoer van goederen over de weg - Internationaal vervoer - CMR-verdrag - Geen extracontractuele vordering mogelijk
Het CMR-verdrag regelt alle aspecten in de aansprakelijkheidsverhouding tussen partijen ingevolge de beschadiging, het verlies of de vertraging van de vervoerde lading; eveneens zowel voor wat betreft de aansprakelijkheid voor materiële als immateriële gevolgschade.
TRANSPORT
Transport de marchandises par route - Transport international - Convention CMR - Pas de réclamation extracontractuelle possible
La convention CMR règle tous les aspects de la relation de responsabilité entre les parties résultant de l'avarie, la perte ou le retard de la cargaison; également en ce qui concerne la responsabilité pour les dommages indirects corporels et incorporels.

RDR BVBA / Blue Line Trucking BVBA

Zet.: M. Dom (alleenzetelend raadsheer)
Pl.: Mrs. M. Teunissen loco D. De Maeseneer en W. Van Hemelen (in eigen naam) loco E. Clijmans
Zaak: 2015/AR/2585

(…)

De feiten

1. De vordering heeft betrekking op een vervoer van een lading Diethyleen Glycol (DEG) van Antwerpen naar Duitsland; RDR had vanwege de firma Liquichem GmbH opdracht gekregen deze lading af te leveren bij de firma Ineos Melamines GmbH in Duitsland. Zij heeft opdracht uitbesteed aan haar onderaannemer Blue Line Trucking.

De lading werd verkeerdelijk afgeleverd bij een andere firma in Duitsland, Celanese GmbH.

RDR heeft Liquichem vergoed voor de geleden schade. Zij vordert deze in het kader van deze procedure terug van de onderaannemer, Blue Line Trucking.

De oorspronkelijke eisen en het vonnis a quo

2. De inleidende dagvaarding werd betekend bij exploot van 12 december 2014 op verzoek van RDR; de vordering zoals gesteld in syntheseconclusies strekt tot betaling van:

- een bedrag van 22.920 EUR uit hoofde van enerzijds de schadefactuur van Liquichem en anderzijds bijkomende onkostennota van Liquichem;

- een bedrag van 100 EUR uit hoofde van de door RDR gederfde winst op de vervoerovereenkomst met Liquichem;

- een schadevergoeding ex aequo et bono begroot op 25.000 EUR uit hoofde van verstoorde commerciële relatie met Liquichem;

- een schadevergoeding ten belope van 1 EUR provisioneel thans begroot op een bedrag van 33.628 EUR, voor een mogelijke vordering van Celanese voor de schade die laatstgenoemde stelt te hebben geleden als gevolg van het lossen van een verkeerd product in een opslagtank waarin reeds een ander product was opgeslagen.

De eerste rechter verklaart de vordering niet toelaatbaar wegens verjaring. Zij verwerpt alle andere en strijdige middelen als niet ter dienend.

De eisen in hoger beroep

3. Het hoger beroep van RDR strekt tot de hervorming van het bestreden vonnis.

RDR concludeert tot de ongegrondheid van haar oorspronkelijke vordering zoals gesteld in eerste aanleg.

Blue Line Trucking concludeert tot de ongegrondheid van het hoger beroep en de afwijzing van de vordering van RDR.

Zij vordert bij wijze van tegenvordering een schadevergoeding wegens tergend en roekeloos beroep t.b.v. 5.000 EUR en een verhoogde rechtsplegingsvergoeding.

Beoordeling

4. Op april 2013 nam een chauffeur van Blue Line Trucking, optredend in onderaanneming voor RDR, een lading “Diethyleen Glycol” in ontvangst voor het vervoer van Noord Natie Terminals, kaai 225-253 in Antwerpen, naar de firma Ineos Melamines GmbH te Frankfurt.

De chauffeur ondertekende de vrachtbrief nr. F114618; op deze vrachtbrief stond enkel vermeld als bestemmeling: “Duitsland”.

Verzender van de lading was de firma Liquichem in Hamburg.

De lading werd op april 2013 afgeleverd bij de firma Celanese GmbH, met vestiging in Sulzbach, waar ze zonder enig voorbehoud in ontvangst werd genomen.

Bij de firma Celanese zou de lading - per vergissing - in ontvangst zijn genomen en vervolgens gelost in een tank met nummer 87700 waarin een hoeveelheid van het product Mono-Ethyleneglycol aanwezig was en waardoor beide goederen werden vermengd.

Liquichem richtte op 11 april een schadefactuur aan RDR voor een bedrag van 21.931 EUR, vermeerderd met een bijkomende onkostennota t.b.v. 989 EUR.

Het bedrag van 22.920 EUR werd betaald door RDR, die stelt gesubrogeerd te zijn in de rechten van Liquichem.

5. De eerste rechter oordeelde dat de vordering van RDR verjaard was. De verjaringstermijn heeft een aanvang genomen op datum van 12 april 2013; de verjaring werd ingevolge een schriftelijke vordering geschorst op 4 april 2014 en is ingevolge de afwijzing van de vordering door de verzekeraar op 16 april 2014 beginnen te lopen. De inleidende dagvaarding dateert van december 2014.

Blue Line Trucking beroept zich op artikel 32, 1. CMR-verdrag en houdt - opnieuw in hoger beroep - voor dat de vordering verjaard is, vermits de inleidende dagvaarding meer dan 1 jaar en 8 maanden na de aflevering werd betekend.

RDR houdt voor dat in deze vordering de rechten uit, die zij door de subrogatie verwierf vanwege Liquichem; Liquichem kan zich - althans volgens RDR - enkel beroepen op een buitencontractuele grondslag, met name artikel 1382 BW.

RDR stelt dat de eerste rechter had dienen vast te stellen dat alle vorderingen van RDR in hoofdorde gestoeld waren op het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en bijgevolg de 5-jarige verjaringstermijn van artikel 2262bis, § 1, tweede lid BW en niet de 1-jarige CMR-verjaringstermijn van toepassing is.

Ten slotte voert RDR aan dat indien de CMR-conventie toch van toepassing zou zijn, in voorkomend geval de 3-jarige verjaringstermijn geldt wegens schuld van Blue Line Trucking, die aan opzet gelijk te schakelen is.

Het hof treedt de beoordeling van de eerste rechter bij en oordeelt dat het CMR-verdrag, dat van dwingend recht is - artikel 41 CMR - van toepassing is, ook in de verhouding tussen hoofdvervoerder en ondervervoerder.

Bovendien, zelfs indien RDR in de rechten van Liquichem gesubrogeerd is, blijft de grondslag van vordering lastens RDR van contractuele aard, waarop de CMR-bepalingen van toepassing zijn.

Liquichem is immers als afzender vermeld op de CMR-vrachtbrief en is partij bij de vervoerovereenkomst, waarin Blue Line Trucking als ondervervoerder is toegetreden.

Het CMR-verdrag regelt alle aspecten in de aansprakelijkheidsverhouding tussen partijen ingevolge de beschadiging, het verlies of de vertraging van de vervoerde lading; eveneens zowel voor wat betreft de aansprakelijkheid voor materiële als immateriële gevolgschade.

De vordering tot betaling van de schade geleden door Liquichem is manifest verjaard; schade aan de andere goederen in de tank - eigendom van Celanese - is ongegrond, vermits er nog steeds geen schadeclaim voorligt, terwijl de mogelijke schade wegens vermenging zich heeft kunnen voordoen in april 2013.

Er ligt voor het overige geen enkel bewijs voor van opzet in hoofde van de vrachtwagenbestuurder, die reed in opdracht van Blue Line Trucking, zodat de 3-jarige verjaringstermijn niet van toepassing is.

De lading werd overigens zonder enig voorbehoud in ontvangst genomen door Celanese na overhandiging van de CMR-vrachtbrief.

Het hoger beroep is ontvankelijk doch ongegrond.

Het bestreden vonnis dient integraal te worden bevestigd.

7. Het hof stelt vast dat Blue Trucking in hoofdorde een schadevergoeding vordert wegens tergend en roekeloos hoger beroep en anderzijds een verhoogde rechtsplegingsvergoeding.

Het hof ziet geen redenen om enerzijds in casu een partij het recht te ontzeggen om in hoger beroep te gaan tegen een weliswaar goed gemotiveerd vonnis en anderzijds om het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding niet toe te kennen. De tegenvordering van Blue Line Trucking is ongegrond.

Overeenkomstig artikel 1017 Ger.W. zijn de gerechtskosten ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.

RDR is gelet op de ongegrondheid van het hoger beroep de in het ongelijk gestelde partij.

(…)