Article

Hof van beroep Antwerpen (4de k.), 23/01/2017, R.D.C.-T.B.H., 2017/6, p. 609-613

Hof van beroep Antwerpen (4de k.)23 januari 2017

VERVOER
Vervoer over zee - Algemeen - Bevoegdheidsbeding - Afzender - Geldigheid
Een professionele afzender (een wegvervoerder die een deel van het traject over zee laat verlopen), die vaak samenwerkt met een zeevervoerder, moet weten dat cognossementen en zeevrachtbrieven algemene voorwaarden bevatten en is gebonden door het bevoegdheidsbeding in het cognossement, dat hem door een automatisch e-mailbericht werd toegestuurd.
TRANSPORT
Transport maritime - Généralités - Clause de juridiction - Expéditeur - Valabilité
Un expéditeur professionnel (un transporteur routier qui fait effectuer une partie du trajet par mer), qui est en collaboration fréquente avec le transporteur maritime, doit savoir que connaissements et lettres de transport maritime contiennent des conditions générales et est lié par la clause de juridiction dans le connaissement, qui lui a été envoyé par un e-mail automatisé.

Bruhn Spedition NV / Unifeeder A/S

Zet.: P. De Baets (voorzitter), M. Dom en P. Ballaux (raadsheren)
Pl.: Mrs. N. Vangeneugden loco W. Van Hemelen en C. Vanstaen loco L. Keyzer
Zaken: 2014/AR/2616 en 2014/AR/2798
I. Antecedenten
1. De feiten

Bruhn Spedition heeft in opdracht van Roquette Frères een partij stijfselpoeder in bulk (28.160 kg) vervoerd van Lestrem (Frankrijk) naar Varkaus (Finland) met als bestemmeling Stora-Enso. Dit stijfselpoeder betreft een basisproduct voor de aanmaak van papier.

Roquette Frères had deze goederen verkocht aan de voorwaarde DAP (“delivered at place” - vertaling: “aflevering in plaats”) Varkaus.

Op 10 mei 2011 werd de lading op de terreinen van Roquette Frères te Lestrem in de 30 ft bulk container geladen en werd vervolgens door Transport Hans Spriet vervoerd naar Zeebrugge (hiervoor werd een CMR-vrachtbrief uitgesteld en ondertekend).

De lading werd diezelfde dag in Zeebrugge afgeleverd bij de zeevervoerder Unifeeder die zich ten aanzien van Bruhn Spedition had verbonden voor het uitvoeren van het zeevervoer van Zeebrugge naar Kotka (Finland) via het mv Heinrich Ehler.

De kapitein van het mv Heinrich Ehler stelde vast dat de container beschadigd was (er was meer bepaald sprake van een gat in het dak), zodat op 12 mei 2011 een schaderapport werd opgesteld.

Na aankomst van de container in Finland, bleek dat de lading beschadigd was door het indringen van water in de container. Er was meer bepaald sprake van twee lekken:

- vooreerst was er een gat in het dak van de container, ter hoogte van een hoek, waar aan de buitenkant plakband was aangebracht;

- daarnaast was er nog een tweede lek, pal onder één van de vulopeningen (“hatch”) aan de bovenkant (te wijten, hetzij aan het slecht aanbrengen van de sluiting van de vulopening, hetzij door een klap tijdens de reis).

De lading werd aldus geweigerd door de bestemmeling. Er vond een tegensprekelijke expertise plaats.

De lading, die niet volledig waardeloos geworden was, werd via een noodverkoop verkocht die 5.400 EUR opbracht.

2. De voorafgaande rechtspleging en het bestreden vonnis

Met hun dagvaarding d.d. 31 december 2012 vorderden Roquette en haar verzekeraar, Helvetia Assurances NV, de veroordeling van Bruhn en Spriet tot betaling van 19.695,17 EUR, meer aankleven, onder voorbehoud van de nog te begroten expertisekosten. Deze vordering werd in de loop van het geding uitgebreid tot 21.095 EUR, meer aankleven, rekening houdend met de inmiddels begrote expertisekosten (1.400 EUR).

Op 5 februari 2013 bracht Bruhn een dagvaarding in gedwongen tussenkomst en vrijwaring uit ten aanzien van Unifeeder. Via tussenvordering in conclusies stelde Bruhn tevens een vordering tot vrijwaring in tegen Spriet.

De eerste rechter verklaarde de vordering van Roquette ten opzichte van Bruhn toelaatbaar doch ongegrond.

De vordering van Helvetia Assurances werd toelaatbaar en gegrond verklaard zodat Bruhn veroordeeld werd tot betaling van een bedrag van 21.095,17 EUR meer aankleven.

De vorderingen van Roquette Frères en Helvetia Assurances jegens Spriet werden als verjaard afgewezen.

De vorderingen tot vrijwaring van Bruhn tegen Spriet werden toelaatbaar maar niet gegrond verklaard.

Wat betreft de vordering tot vrijwaring van Bruhn tegen Unifeeder, verklaarde de eerste rechter zich zonder rechtsmacht om hiervan kennis te nemen.

II. De vorderingen in hoger beroep en de standpunten van beide partijen
1. De verzoekschriften tot hoger beroep

Bruhn tekende hoger beroep aan tegen het bestreden vonnis d.d. 9 juli 2014 via twee afzonderlijke verzoekschriften, neergelegd op 2 oktober 2014 en 4 november 2014. Het hoger beroep wordt in beide verzoekschriften enkel tegen Unifeeder gericht.

Unifeeder werpt terecht de nietigheid van het verzoekschrift d.d. 2 oktober 2014 op wegens schending van de artikelen 24 en 25 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken (nl. gelet op het aanhalen van 2 in de Engelse taal opgestelde citaten uit een expertiserapport, zonder vertaling).

Overeenkomstig, in casu, artikelen 2 en 24 van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken dient een akte van rechtspleging immers integraal gesteld te zijn in de taal van de rechtspleging. Een akte van rechtspleging moet worden geacht integraal in de taal van de rechtspleging te zijn gesteld indien alle vermeldingen vereist voor de regelmatigheid van de akte in die taal zijn gesteld. De voor de regelmatigheid van de akte van hoger beroep vereiste vermeldingen omvatten o.a. de uiteenzetting van de grieven (cf. art. 1057, 7° Ger.W.). Deze grieven dienen bijgevolg gesteld in de procestaal. Argumenten, in de akte van hoger beroep aangehaald ter ondersteuning van grieven behoren tot deze grieven en dienen bijgevolg evenzeer te worden gesteld in de taal der rechtspleging.

In casu werd het verzoekschrift d.d. 2 oktober 2014 niet integraal gesteld in de taal van de rechtspleging, zodat dit verzoekschrift nietig is op grond van artikel 40, eerste lid van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken.

Het hof stelt vast dat het verzoekschrift tot hoger beroep, neergelegd door Bruhn op 4 november 2014 wel aan de bepalingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken voldoet.

2. De samenvoeging

Partijen vorderen terecht de samenvoeging op grond van artikel 30 Ger.W. van de zaken 2014/AR/2616 en 2014/AR/2798. Beide hogere beroepen zijn immers gericht tegen hetzelfde vonnis a quo, zodat het past aan het verzoek tot samenvoeging recht te doen.

3. De vorderingen en standpunten van partijen in beroep
• Bruhn

Bruhn verzoekt het hof het vonnis a quo teniet te doen en, opnieuw rechtdoende, zich bevoegd te verklaren om kennis te nemen van haar vordering(en) tegen Unifeeder en laatstgenoemde te horen veroordelen tot betaling van het bedrag van 21.095,17 EUR vermeerderd met de interesten aan 5% vanaf 12 mei 2011 tot aan de dag van betaling. Zij vordert tevens de veroordeling tot de kosten van de beide procedures.

Wat betreft de door Unifeeder ingeroepen onbevoegdheid/gebrek aan rechtsmacht is Bruhn van mening dat de voorwaarden waarop Unifeeder zich beroept en waarin het bevoegdheidsbeding werd opgenomen haar niet tegenwerpelijk zijn omdat deze haar nooit werden meegedeeld. Bruhn ontkent niet dat er tussen partijen handelsbetrekkingen bestonden maar het bevoegdheidsbeding voldoet niet aan de voorwaarden zoals bepaald in artikel 23 Brussel I-Verordening. Maar zelfs indien dat wel het geval zou zijn, aldus Bruhn, moet de toepassing van dat artikel wijken voor de proceseconomische bepalingen van artikel 6 van de verordening.

Wat de grond van de zaak betreft, stelt Bruhn dat uit de onderzoeken die te Antwerpen werden gehouden duidelijk naar voor kwam dat de schade ontstond toen de container zich onder de hoede van Unifeeder bevond. De 2 te Zeebrugge opgemaakte EIR-documenten (“equipment interchange receipt” - vertaling: ontvangstdocument ter beschrijving van de container) bevatten geen voorbehoud voor schade aan de laadkist. De foto die te Kotka bij het verlaten van de terminal werd genomen toont daarenboven aan dat het gat in het dak van de container waarlangs het water binnendrong tijdens de behandeling van de laadkist was ontstaan toen deze zich onder de hoede van de zeevervoerder bevond.

• Unifeeder

Unifeeder verzoekt het hof om het hoger beroep ontvankelijk maar niet gegrond te verklaren en het eerste vonnis te bevestigen.

Zij benadrukt dat tussen partijen een bestendige handelsrelatie bestaat en meent dat de stukken duidelijk aantonen dat de voorwaarden werden meegedeeld nl. telkens als onderdeel van het jaarcontract, ter gelegenheid van de boeking van de lading en na inlading als pagina 2 van de zeevrachtbrief. De voorwaarden zoals gesteld in artikel 23 Brussel I-Verordening waren dan ook vervuld en daaruit volgt de onbevoegdheid/het gebrek aan rechtsmacht. Artikel 6 van de verordening is niet bij machte om de wilsautonomie van partijen ter zijde te schuiven.

In haar argumentatie ten gronde stelt Unifeeder, samengevat, dat zij geniet van het vermoeden van conforme aflevering en er geen bewijs voorligt van de toerekenbaarheid van de schade aan Unifeeder.

Uit een en ander concludeert Unifeeder tot de ongegrondheid van de vordering.

III. Beoordeling
1. De ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hoger beroep inzake 2014/AR/2798 werd tijdig en regelmatig naar vorm ingesteld en is als zodanig ontvankelijk.

2. Ten gronde

1. Unifeeder beroept zich op het bevoegdheidsbeding van haar cognossementsvoorwaarden dat rechtsmacht toekent aan de Deense maritieme en handelsrechtbank te Kopenhagen. Zij stelt dat dit beding voldoet aan de voorwaarden van artikel 23 Brussel I-Verordening en dat de eerste rechter zich dan ook terecht onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van de vorderingen.

De bepaling van clausule 27 van de cognossementsvoorwaarden (Unifeeder Non-Negotiable Bill of Lading Terms and Conditions - Bepalingen en voorwaarden van het niet-verhandelbaar Unifeeder cognossement) luidt:

Law and Jurisdiction. This contract and Unidfeeder's Bill of Lading shall be governed by Danish law and any dispute hereunder shall be determined in Copenhagen by the Maritime and Commercial Court according to Danish law to the exclusion of the courts of any other country.

Vertaling:

Recht en bevoegdheid. Dit contract en het Unifeeder-cognossement zullen beheerst worden door het Deens recht en iedere betwisting zal beslecht worden te Kopenhagen door de maritieme en handelsrechtbank overeenkomstig het Deens recht met uitsluiting van rechtbanken van enig ander land.

De vormvereisten van artikel 23 van de verordening hebben tot doel om na te gaan of er betreffende het beding een daadwerkelijke wilsovereenstemming werd bereikt (Hof EG 3 juli 1997, Jur.HvJ 1997, 1-3767 en J. Erauw, Internationaal privaatrecht in Beginselen van Belgisch privaatrecht, XVIII, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2009, 123).

Het forumbeding kan op meerdere wijzen worden overeengekomen. Eén van de mogelijkheden is het beding dat in een schriftelijke vorm is gesloten. Het Hof van Justitie heeft deze bepaling ruim geïnterpreteerd. Onder een schriftelijke vorm vallen bijvoorbeeld ook de statuten van een vennootschap (Hof EG 10 maart 1992, Jur.HvJ 1992, I, 1745) en een cognossement (Hof EG 19 juni 1984, Jur.HvJ 1984, 2417).

Het niet-verhandelbaar cognossement (stuk 3 dossier Unifeeder) bevat op de keerzijde de voorwaarden waaronder de geciteerde clausule 27.

Bruhn betwist de toepasselijkheid van deze voorwaarden. Zij stelt dat deze haar nooit werden meegedeeld en aan de vereisten van artikel 23 dan ook niet werd voldaan zodat het bevoegdheidsbeding niet kan worden aanvaard.

De middelen en argumenten van de partijen moeten in het licht van de volgende gegevens worden beoordeeld. De vorderingen gaan uit van een (professioneel) afzender, de rechtstreekse contractpartij van de zeevervoerder (hij sloot de boeking om de koopwaar te laten verschepen) en niet van een derde cognossementhouder. Artikel 91 ZW is dan ook niet van toepassing. Hetzelfde geldt voor de overvloedige rechtspraak (waaronder deze van dit hof) die bij herhaling oordeelde dat het forumbeding in het cognossement waarin rechtsmacht werd toegekend aan een buitenlandse rechtbank niet tegenwerpelijk is aan deze derde drager van het vervoerdocument omdat aan de vereisten van artikel 23 van de verordening niet was voldaan.

Na de inontvangstneming of belading van de koopwaar geeft, in algemene regel, een vervoerder een transportdocument uit. Dit is voor sommige transporten ook een wettelijke verplichting (zo bv. onder het CMR-verdrag dat het vervoer van goederen over de weg regelt). Aldus bevestigt de vervoeder de ontvangst van de goederen en dit document zal de geadresseerde toelaten deze op bestemming in ontvangst te nemen.

Voor een zeevervoer van goederen worden, naar gelang de noodzaak, verschillende documenten gebruikt. Een (al dan niet-verhandelbaar) cognossement en een zeevrachtbrief zijn de meest courante.

Op de voorzijde van een vrachtbrief leest met alle noodzakelijke gegevens ter uitvoering van het vervoer (zo bv. de partijen waaronder de geadresseerde aan wie de goederen moeten afgeleverd worden, de vermeldingen aangaande de koopwaar, hoeveelheid, gewicht, eventuele voorbehouden, de plaats van vertrek en aankomst, enz.). Vrachtbrieven bevatten, uitzonderingen buiten beschouwing gelaten, voorwaarden die op de achterzijde van het document worden afgedrukt. Of deze aan respectievelijk de afzender en de geadresseerde tegenwerpelijk zijn zal afhangen van de omstandigheden en de wettelijke, soms dwingende bepalingen.

2. Het jaarcontract (stuk 1 dossier Unifeeder) noemt Unifeeder een raamcontact en Bruhn een tarievenlijst die jaarlijks wordt meegedeeld om de modaliteiten van de samenwerking tussen partijen vast te leggen (conclusie Bruhn p. 8).

Bruhn stelt terecht dat dit document geen enkele verwijzing naar de toepasselijkheid van een bevoegdheidsbeding inhoudt, doch louter een bepaling waarin verwezen wordt naar de algemene voorwaarden in het standaard Unifeeder doorvoercognossement (cf. laatste punt in stuk 1 dossier Unifeeder: “General conditions: As per Unifeeder's Standard Combined Transport Bill of Lading.” - vertaling: “Algemene voorwaarden: conform het standaard Unifeeder doorvoercognossement”).

Unifeeder bewijst niet dat deze algemene voorwaarden waarin het kwestieuze bevoegdheidsbeding opgenomen werd (stuk 2 dossier Unifeeder) ieder jaar samen met de “Rate agreement”, (vertaling: “tarievenlijst”) werden meegedeeld.

Unifeeder beroept zich tevens op de boekingbevestiging (nr. 55-47994 - bijlage stuk 8 dossier Unifeeder), verzonden door Bruhn aan Unifeeder op 9 mei 2012 per e-mail, gelet op de volgende vermelding onderaan dit stuk: “All transport is undertaken according to Unifeeder's Standard non negotiable Combined Transport Bill of Lading” (vertaling: “Alle vervoer is onderworpen aan de bepalingen van het niet-verhandelbaar Unifeeder cognossement voor gecombineerd vervoer.”).

In de mate dat Unifeeder evenmin bewijst dat deze algemene voorwaarden samen met de boekingsbevestiging werden toegezonden aan Bruhn, kan ook op basis van de boekingsbevestiging de tegenwerpelijkheid van de voorwaarden waarin het forumbeding werd opgenomen, niet worden aanvaard.

Unifeeder beroept zich ten slotte op de “Non negotiable Combined Transport Bill of Lading” (vertaling: “het niet-verhandelbaar doorvoercognossement” (zeevrachtbrief genoemd door beide partijen en de eerste rechter)), in de mate dat op de achterzijde hiervan de algemene voorwaarden afgedrukt werden, die aan Bruhn werden meegedeeld.

Bruhn houdt voor dat zij hiervan nooit kennis heeft genomen. Zij schreef aan haar verzekeringsagent in haar e-mail van 8 november 2013 dat zij geen cognossement ontving, “noch in kopie, noch voor- of achterzijde”. De goederen zouden in Finland op basis van een “arrival notice”, (vertaling: aankomstbericht) dat rechtstreeks aan Bruhn Spedition OY te Finland werd toegezonden in ontvangst genomen zijn.

Uit het door Unifeeder neergelegd stuk 6 blijkt evenwel dat de Unifeeder-cognossementen betreffende de boeking 55-47994 alsook de algemene voorwaarden die op de keerzijde afgedrukt werden, op 12 mei 2011 in een automatisch e-mailbericht, uitgaande van het Unifeeder-systeem, verstuurd werden naar Bruhn. In tegenstelling tot wat aangevoerd wordt door Bruhn, wordt dit e-mailbericht niet enkel naar Bruhn Spedition OY te Finland gestuurd, doch ook naar een aangestelde van Bruhn Spedition België (zie het e-mailadres w.blake@vbrunsped.be).

In dergelijk automatisch gegenereerd e-mail bericht wordt uitdrukkelijk als volgt vermeld (stukken 5 en 6 Unifeeder):

Please do not reply. This is an automatic generated mail.

This mail contains conditions and B/L

(see attachted file: BL conditions page 1. pdf) (see attached file: BL-1105121447382355. pdf).

Vertaling:

Gelieve niet te antwoorden. Dit is een automatisch gegenereerde mail.

Deze mail bevat voorwaarden en B/L.

(zie bijgevoegd bestand: BL voorwaarden pagina 1. pdf) (zie bijgevoegd bestand: B/L-1105121447382355.pdf).

Hoewel Bruhn terecht opmerkt dat in casu het automatisch e-mailbericht, neergelegd als stuk 5 een ander cognossementsnummer vermeldt, stelt het hof vast dat dit wel betrekking heeft op het ms Heinrich Ehler en dateert van 12 mei 2011 waarbij het hof opmerkt dat in stuk 6 verwezen wordt naar het boekingsnummer 55-47994 dat betrekking heeft op het kwestieuze zeevervoer in casu.

Er bestaan aldus gewichtige, overeenstemmende en aan de waarschijnlijkheid grenzende vermoedens dat eenzelfde automatisch e-mailbericht verstuurd werd voor wat betreft de doorvoercognossementen BL-550047926-00185675 in casu.

Dat Unifeeder het transport uitvoerde onder haar genoemde voorwaarden wist Bruhn, een gereputeerd commissionair-expediteur - en had zij als professioneel afzender ook moeten weten.

Van een “arrival notice”, een aankomstbericht is dus geen sprake - hoewel het voor Bruhn toch eenvoudig zou geweest zijn om dit op te vragen aan haar zustervennootschap en aan haar dossier toe te voegen.

In het licht van wat voorafgaat, is het van belang te wijzen op de lange, bestendige handelsrelatie tussen partijen. Het stuk 7 van het dossier van Unifeeder toont dit aan. Alleen reeds in 2011 verscheepte Unifeeder niet minder dan 575 units (letterlijk eenheden, waarmee containers worden bedoeld) voor Bruhn Spedition Group en Bruhn Spedition NV samen. Dit verdeeld over 384 boekingen in het totaal. Voor Bruhn vervoerde Unifeeder dat jaar 134 containers verspreid over 33 boekingen. Aan deze van november 2011 waren er dus vele voorafgegaan en na de belading van de vele containers werden haar ongetwijfeld even zovele doorvoercognossementen voor de dekking van het vervoer en inontvangstname in de lossingshaven bezorgd (hoe anders zouden de laadkisten in de loshavens in ontvangst genomen zijn? - want nogmaals, een bericht van aankomst of enig ander document ter ontvangst van de container ligt niet voor).

Ieder ernstig, professioneel verscheper weet niet enkel dat goederen onder de dekking van een vrachtbrief worden vervoerd maar tevens dat deze algemene voorwaarden inhouden - en zo ook in dit geval. Uit de stukken kan afgeleid worden dat deze via een automatisch gegenereerd e-mailbericht aan Bruhn werden overgemaakt, tezamen met het cognossement. Maar zelfs afgezien daarvan wist Bruhn uit haar jarenlange praktijk dat ook zeevervoerders met algemene voorwaarden werken die zijn afgedrukt op de achterzijde van de vrachtbrief. Indien zij daarmee niet akkoord ging had zij dit duidelijk ter kennis moeten brengen - wat zij niet deed. Gezien de veelvuldige verschepingen en de doorvoercognossementen die Bruhn blijkbaar zonder enige opmerking had aanvaard moet haar omstandig stilzwijgen als een impliciete maar niet minder duidelijke acceptatie van de condities worden aangenomen.

Het hof is dan ook van oordeel dat aan de voorwaarden van artikel 23 Brussel I-Verordening is voldaan en het forumbeding moet weerhouden worden.

3. Zelfs indien het bevoegdheidsbeding geldig zou overeengekomen zijn, aldus het 2de argument van Bruhn, stelt artikel 6 Brussel I-Verordening volgens Bruhn de bepalingen van artikel 23 buiten zake. Conform dit eerste artikel was de rechtbank van koophandel te Antwerpen, afdeling Antwerpen, naar het oordeel van Bruhn bevoegd om kennis te nemen van haar vordering in vrijwaring omdat deze rechtbank bevoegd was voor de beoordeling van de hoofdvordering (Bruhn is te Antwerpen gevestigd).

Deze zienswijze miskent evenwel de rechtspraak van het Hof van Justitie (Hof EG 14 december 1976 en Hof EG 9 november 1978, beide vermeld door J. Erauw, o.c., 113) en de rechtsleer (J. Erauw, o.c., 113). Een vordering die overeenkomstig de artikelen 22 en 23 Brussel I-Verordening tot de exclusieve bevoegdheid behoort van een bepaald forum kan immers niet als vordering in vrijwaring of tussenkomst voor een andere rechter worden gebracht (J. Erauw, o.c., 113). De exclusieve bevoegdheden sluiten inderdaad de toepassing van artikel 6 Brussel I-Verordening uit. Wanneer partijen een bevoegde rechter aanwijzen overeenkomstig artikel 23 van de Brussel I-Verordening, kunnen zij niet alleen afwijken van de algemene bevoegdheid ingevolge artikel 2 Brussel I-Verordening, maar ook van de bijzondere bevoegdheden bedoeld in de artikelen 5 en 6 van diezelfde verordening (zie ook HvJ 21 mei 2015, C-352/13, CDC Hydrogen Peroxide).

Anders dan aangevoerd door Bruhn betrof de zaak voor de eerste rechter (hoofdeis en vordering in tussenkomst) geen onsplitsbaar geding in de zin van artikel 31 Ger.W. De vordering in casu staat immers los van de hoofdeis.

Het hof treedt dus ook op dat middel de beoordeling van de eerste rechter bij. Deze was niet bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen.

IV. Beslissing

Het hof beslist bij arrest op tegenspraak.

De rechtspleging verliep in overeenstemming met de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de taal in gerechtszaken.

Het hof beveelt de samenvoeging van de zaken 2014/AR/2616 en 2014/AR/2798.

Na samenvoeging:

Het hof verklaart het verzoekschrift tot hoger beroep inzake 2014/AR/2616 nietig op grond van artikel 40, eerste lid van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

Het hof verklaart het hoger beroep van Bruhn Spedition NV inzake 2014/AR/2798 ontvankelijk doch ongegrond.

Het hof bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt Bruhn Spedition NV tot de kosten van de beide procedures, begroot aan de zijde van Unifeeder A/S op 2.200 EUR rechtsplegingsvergoeding eerste aanleg en 2.200 EUR rechtsplegingsvergoeding hoger beroep.

(…)