Article

Actualiteit : Hof van Justitie, 14/11/2017, C-671/15 (APVE e.a.), R.D.C.-T.B.H., 2018/1, p. 113-114

Hof van Justitie 14 november 2017

APVE e.a.

Zaak: C-671/15
MEDEDINGING
Mededingingsverstorende gedragingen - Artikel 101 VWEU - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Minimumverkoopprijzen


CONCURRENCE
Pratiques anticoncurrentielles - Article 101 TFUE - Politique agricole commune - Pratique de fixation de prix minima à la vente


Artikel 42 VWEU voorziet dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorrang heeft op de doelstellingen van het verdrag inzake mededinging. In antwoord op de vraag van het Franse Hof van Cassatie heeft het Hof van Justitie herhaald dat echter niet alle mededingingsverstorende gedragingen in de landbouwsector buiten het kartelverbod van artikel 101, 1. VWEU vallen.

In het Witlof-besluit van 2012 heeft de Franse mededingingsautoriteit vastgesteld dat een aantal verenigingen het nationale en het Europese kartelverbod hadden geschonden door het onderling afstemmen van de witlofprijs, het bespreken van de hoeveelheid die op de markt wordt gebracht en het uitwisselen van strategische informatie (Besl. n° 12-D-08 van 6 maart 2012). Zij oordeelde dat de afwijkende regelingen aangaande het gemeenschappelijk landbouwbeleid (met name, verordening nr. 1184/2006, Pb.L. 214 van 4 augustus 2006 en verordening nr. 1234/2007, Pb.L. 299 van 16 november 2007) niet van toepassing waren.

In zijn prejudiciële beslissing verduidelijkt het Hof van Justitie de werkingssfeer van het kartelverbod van artikel 101, 1. VWEU. In de sector van groenten en fruit erkennen lidstaten producentenorganisaties (“PO's”) en unies van PO's (“UPO's”) die belast zijn met (i) het verzekeren dat de productie wordt gepland en aan de aanvraag wordt aangepast, met name wat omvang en kwaliteit betreft, (ii) het aanbod en het op de markt brengen van de producten van haar leden te concentreren en (iii) de productiekosten te optimaliseren en de producentenprijzen te stabiliseren (verordening nr. 1234/2007, o.c., art. 122, c) en 125quater). In voorkomend geval zal een PO of UPO voor het bereiken van deze doelstellingen gebruik moeten maken van andere middelen dan de middelen waarmee normale marktwerking wordt geregeld en, in het bijzonder, van bepaalde vormen van afstemming en overleg tussen landbouwproducenten. Gedragingen die voor deze entiteiten noodzakelijk zijn om één of meerdere van die doelstellingen te bereiken vallen daarom buiten het kartelverbod van artikel 101, 1. VWEU. Het Hof benadrukt echter dat de gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouwproducten echter niet van mededinging zijn uitgesloten en dat deze uitsluiting bijgevolg strikt moet worden uitgelegd.

De gedragingen van entiteiten die bovengenoemde erkenning niet hebben vallen bijgevolg wel binnen het Europese kartelverbod. Bovendien moeten de door een PO of UPO geïmplementeerde gedragingen beperkt blijven tot interne gedragingen. Gedragingen die tussen PO's of tussen UPO's tot stand zijn gekomen gaan verder dan nodig om bovenvermelde taken te vervullen.

Voorts valt een gedraging slechts buiten het toepassingsgebied van het Europees mededingingsrecht voor zover zij daadwerkelijk en nauwgezet bijdraagt tot de verwezenlijking van de aan de PO of UPO opgedragen doelstelling(en). Volgens het Hof kan, in dit kader, de uitwisseling van strikt noodzakelijke informatie en het onderling afstemmen over de tariefpolitiek of de hoeveelheden landbouwproducten die op de markt worden gebracht gerechtvaardigd zijn. Het Hof stelt evenwel dat het collectief vaststellen van minimumverkoopprijzen binnen een PO of UPO niet als evenredig met de doelstellingen van de stabilisatie van de prijzen of concentratie van het aanbod kan worden beschouwd wanneer de producenten hun productie zelf afzetten. Het Hof oordeelt namelijk dat in zulk geval de reeds beperkte concurrentie op de markt van landbouwproducten nog verder zou worden verzwakt.