Article

Hof van Justitie, 25/05/2016, R.D.C.-T.B.H., 2018/1, p. 71-78

Hof van Justitie 25 mei 2016

EUROPEES EN INTERNATIONAAL GERECHTELIJK RECHT
Bevoegdheid en executie - Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Verordening nr. 1215/2012/EU van 12 december 2012 (vroeger nr. 44/2001/EG van 22 december 2000) - Openbare orde - Voorlopige maatregelen
Artikel 34, 1. van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gezien in het licht van artikel 47 van het handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden zoals in het hoofdgeding de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beschikking van een gerecht van een lidstaat die is gegeven zonder dat een derde wiens rechten door die beschikking kunnen worden geraakt is gehoord, niet kunnen worden gezien als klaarblijkelijk in strijd met de openbare orde van de aangezochte lidstaat en met het recht op een eerlijk proces in de zin van die bepalingen, voor zover die derde zijn rechten voor dat gerecht geldend kan maken [1].
DROIT JUDICIAIRE EUROPÉEN ET INTERNATIONAL
Compétence et exécution - Compétence judiciaire, reconnaissance et exécution des décisions en matière civile et commerciale - Règlement n° 1215/2012/UE du 12 décembre 2012 (anc. n° 44/2001/CE du 22 décembre 2000) - Ordre public - Mesures provisoires
L'article 34, 1., du règlement (CE) n° 44/2001 du Conseil du 22 décembre 2000 concernant la compétence judiciaire, la reconnaissance et l'exécution des décisions en matière civile et commerciale, lu à la lumière de l'article 47 de la charte des droits fondamentaux de l'Union européenne, doit être interprété en ce sens que, dans des circonstances telles que celles en cause dans l'affaire au principal, la reconnaissance et l'exécution d'une ordonnance rendue par une juridiction d'un Etat membre, qui a été prononcée sans qu'un tiers dont les droits sont susceptibles d'être affectés par cette ordonnance ait été entendu, ne sauraient être considérées comme étant manifestement contraires à l'ordre public de l'Etat membre requis et au droit à un procès équitable au sens de ces dispositions, dans la mesure où il lui est possible de faire valoir ses droits devant cette juridiction [2].

Rudolfs Meroni / Recoletos Limited

Zet.: R. Silva de Lapuerta, rapporteur (kamerpresident), A. Arabadjiev, J. C. Bonichot, S. Rodin en E. Regan (rechters)
OM: J. Kokott (advocaat-generaal)
Pl.: D. kutans en B. Kennelly
Zaak: C-559/14

(…)

1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 34, 1. van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb. 2001, L. 12, p. 1).

2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen Rudolfs Meroni en Recoletos Limited, betreffende een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging in Letland van een beschikking houdende voorlopige en bewarende maatregelen, gegeven door de High Court of Justice of England and Wales, Queen's Bench Division (Commercial Court) (Verenigd Koninkrijk).

Toepasselijke bepalingen
Recht van de Unie
Handvest

3. Artikel 47 van het handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “handvest”), dat het opschrift draagt “Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht”, bepaalt:

“Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.

Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.

[...]”

4. In Titel VII van het handvest, “Algemene bepalingen betreffende de uitlegging en de toepassing van het Handvest”, bepaalt artikel 51, 1.:

“De bepalingen van dit Handvest zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, alsmede, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, tot de lidstaten. Derhalve eerbiedigen zij de rechten, leven zij de beginselen na en bevorderen zij de toepassing ervan overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden en met inachtneming van de grenzen van de bevoegdheden zoals deze in de verdragen aan de Unie zijn toegedeeld.”

Verordening nr. 44/2001

5. De overwegingen 16 tot en met 18 van verordening nr. 44/2001 luiden:

“(16) Op grond van het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling is het gewettigd de in een lidstaat gegeven beslissingen van rechtswege te erkennen zonder dat daarvoor, behoudens bij betwisting, nog een procedure moet worden gevolgd.

(17) Eveneens op grond van dit wederzijds vertrouwen moet de procedure om een in een lidstaat gegeven beslissing in een andere lidstaat uitvoerbaar te verklaren, doeltreffend en snel zijn. De verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing moet daarom vrijwel automatisch, zonder dat het gerecht ambtshalve een van de in deze verordening genoemde gronden voor niet-uitvoering kan aanvoeren, worden afgegeven, na een eenvoudige formele controle van de overgelegde documenten.

(18) De eerbiediging van de rechten van de verdediging houdt evenwel in dat de verweerder de mogelijkheid moet hebben in een procedure op tegenspraak een rechtsmiddel in te stellen tegen de verklaring van uitvoerbaarheid, wanneer hij van mening is dat een van de gronden voor niet-uitvoering van toepassing is. Ook de eiser moet een rechtsmiddel kunnen instellen indien zijn verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt afgewezen.”

6. Artikel 32 van voormelde verordening definieert “beslissing” als “elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten”.

7. Artikel 33 van verordening nr. 44/2001 bevat de volgende bepalingen:

“1. De in een lidstaat gegeven beslissingen worden in de overige lidstaten erkend zonder vorm van proces.

2. Indien tegen de erkenning van een beslissing bezwaar wordt gemaakt, kan iedere partij die er belang bij heeft ten principale te zien vastgesteld dat de beslissing erkend moet worden, gebruikmaken van de procedures, bedoeld in de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk.

3. Wordt voor een gerecht van een lidstaat de erkenning bij wege van tussenverzoek ingeroepen, dan is dit gerecht bevoegd om van de vordering kennis te nemen.”

8. Artikel 34, 1. en 2. van deze verordening bepaalt:

“Een beslissing wordt niet erkend indien:

1. de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

2. het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was.”

9. Ingevolge artikel 35, 2. en 3. van verordening nr. 44/2001 is het aangezochte gerecht of de aangezochte autoriteit gebonden aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan het gerecht van de lidstaat van herkomst zijn bevoegdheid heeft aangenomen. De bevoegdheidsregels betreffen niet de openbare orde als bedoeld in artikel 34, 1.

10. Artikel 36 van dezelfde verordening bepaalt dat in geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing.

11. Artikel 38, 1. van voormelde verordening luidt:

“1. De beslissingen die in een lidstaat gegeven zijn en daar uitvoerbaar zijn, kunnen in een andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij aldaar, ten verzoeke van iedere belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard.”

12. Artikel 41 van deze verordening bepaalt het volgende:

“De beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zodra de formaliteiten [...] vervuld zijn [...]. De partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.”

13. Artikel 42, 2. van verordening nr. 44/2001 bevat de volgende bepaling:

“2. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt betekend of meegedeeld aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en gaat vergezeld van de beslissing, indien deze nog niet aan haar is betekend of meegedeeld.”

14. Artikel 43 van die verordening luidt als volgt:

“1. Elke partij kan een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid.

2. Het rechtsmiddel wordt bij het in bijlage III bedoelde gerecht ingesteld.

3. Het rechtsmiddel wordt volgens de regels van de procedure op tegenspraak behandeld.

[...]

5. Een rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid moet worden ingesteld binnen één maand na de betekening daarvan. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven, is de termijn waarbinnen het rechtsmiddel moet worden ingesteld, twee maanden met ingang van de dag waarop de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.”

15. Artikel 45 van voormelde verordening bepaalt:

“1. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht [...] slechts op één van de in de artikelen 34 en 35 genoemde gronden geweigerd of ingetrokken. [...]

2. In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing.”

Lets recht

16. Artikel 138 Civilprocesa likums (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) somt de middelen op om een vordering geldend te maken:

“1) inbeslagneming van roerende goederen en contant geld van de verweerder;

2) inschrijving van een verbod in het desbetreffende register van roerende goederen of een ander openbaar register;

3) inschrijving van de conservatoire maatregel in het kadaster of het scheepsregister;

4) inbeslagneming van een schip;

5) verbod voor de verweerder om bepaalde handelingen te verrichten;

6) beslag op door derden verschuldigde betalingen, met inbegrip van bij kredietinstellingen en andere financiële instellingen aangehouden financiële middelen;

7) opschorting van tenuitvoerlegging (daaronder begrepen een verbod voor een deurwaarder om geld over te maken of eigendom over te dragen aan een ontvanger of schuldenaar, of opschorting van de verkoop van een onroerend goed).”

17. Artikel 427, eerste lid, punt 4 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering bepaalt:

“Ongeacht de in het hogere beroep aangevoerde middelen vernietigt de in hoger beroep aangezochte rechter het vonnis in eerste aanleg en verwijst hij de zaak voor nieuw onderzoek terug indien hij vaststelt dat [...] bij dit vonnis rechten worden verleend of verplichtingen worden opgelegd aan een persoon die niet als partij in het geding was geroepen.”

18. Artikel 452, derde lid, punt 4 van voormeld wetboek bepaalt het volgende:

“Hoe dan ook is sprake van schending van een bepaling van procesrecht die ertoe kan leiden dat het geding op onjuiste wijze wordt beslecht:

[...]

Wanneer een vonnis rechten verleent of verplichtingen oplegt aan een persoon die niet als partij in het geding was geroepen.”

19. Artikel 633 van voormeld wetboek luidt:

“(1) Een persoon die aanspraak maakt op een recht op een uitgewonnen roerend of onroerend goed of op een deel van dat goed, moet overeenkomstig de algemene bevoegdheidsregels in rechte optreden.

(2) Een vordering strekkende tot uitsluiting van een goed van beslaglegging, tot schrapping van een inschrijving in het kadaster of een andere vordering moet worden gericht tot de schuldenaar en de executant. Indien op het goed beslag wordt gelegd krachtens het deel van een strafvonnis dat betrekking heeft op de inbeslagneming van een goed, worden de veroordeelde persoon en de financiële instelling uitgenodigd te verschijnen als verweerders.

(3) Indien het goed reeds verkocht is, wordt de vordering gericht tot de persoon aan wie het goed is overgedragen. Indien de rechter de op een onroerend goed betrekking hebbende vordering toewijst, wordt de inschrijving van de overdracht van het eigendomsrecht aan de verkrijger in het kadaster ongeldig verklaard.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

20. Op een vordering die in rechte door Recoletos en door andere partijen aanhangig is gemaakt tegen Aivars Lembergs, Olafs Beris, Igors Skoks en Gendijs evcovs, is op 9 april 2013 een beschikking houdende voorlopige en bewarende maatregelen uitgesproken door de High Court of Justice of England and Wales, Queen's Bench Division (Commercial Court). Die beschikking is aan voormelde personen niet betekend.

21. Bij beschikking van 29 april 2013 (hierna: “litigieuze beschikking”) heeft de High Court of Justice of England and Wales, Queen's Bench Division (Commercial Court) genoemde maatregelen tegen diezelfde personen bevestigd. Meer in het bijzonder is de beslaglegging op de aan Lembergs toebehorende goederen gehandhaafd. Aan deze laatste en aan de overige verwerende partijen is een verbod opgelegd om te beschikken over hun aandelen in AS Ventbunkers, gevestigd in Letland, ze te gebruiken of de waarde ervan te verminderen, ongeacht of de aandelen in die vennootschap hun al dan niet rechtstreeks toebehoren, alsook te beschikken over enige opbrengst of inkomen uit vervreemding van die aandelen en van enige andere vennootschap of entiteit waardoor verweerders toegang hebben tot de aandelen van Ventbunkers. Lembergs bezit slechts één aandeel in die vennootschap. Ongeveer 29% van het kapitaal van Ventbunkers wordt gehouden door Yelverton Investments BV (hierna: “Yelverton”), waarin Lembergs rechten heeft als “economische eigenaar”.

22. De litigieuze beschikking bevat meerdere bijlagen, waaronder een organigram van de vennootschappen en andere entiteiten waarop zij betrekking heeft. Deze laatste waren geen partij in de procedure voor de rechterlijke instantie die deze beschikking heeft gegeven.

23. Volgens de litigieuze beschikking dient Recoletos te zorgen voor de kennisgeving of de betekening van die beschikking. Zoals uit die beschikking volgt, komt het recht om zich tot de High Court of Justice of England and Wales, Queen's Bench Division (Commercial Court) te wenden en om verzet aan te tekenen tegen de door die rechterlijke instantie gelaste maatregelen toe aan alle personen aan wie de beschikking is betekend. Deze is gegeven op een zitting waarvan verweerders in kennis waren gesteld, en laatstgenoemden kunnen bij deze rechterlijke instantie een verzoek om wijziging of vernietiging van de litigieuze beschikking indienen.

24. In deze laatste beschikking wordt voorts het volgende vermeld:

“Binnen 7 dagen te rekenen vanaf de ontvangst van een afschrift van deze beschikking [...] treffen de verweerders alle redelijkerwijs in hun macht liggende maatregelen om te vermijden dat de leden van de raden van bestuur van de in de onderhavige beschikking vermelde vennootschappen over de door die vennootschappen gehouden belangen [in Ventbunkers] beschikken, deze gebruiken of de waarde ervan verminderen. Die handelingen, voor zover zij redelijkerwijs in hun macht liggen, omvatten mede, maar niet alleen, de onverwijlde officiële inkennisstelling van voormelde vennootschappen, door tussenkomst van de leden van hun raden van bestuur, en [...] voor zover dat in hun macht ligt, het verbod om de door die vennootschappen gehouden belangen [in Ventbunkers] te vervreemden, erover te beschikken of de waarde ervan te verminderen.

[...]

Het is verweerders ingevolge de onderhavige verordening niet verboden, vermogen van de verweerders dat niet tot de belangen [in Ventbunkers] behoort te gebruiken, erover te beschikken of de waarde ervan te verminderen.

Het is ingevolge de onderhavige beschikking niet verboden, belangen [in Ventbunkers] te gebruiken of over die belangen te beschikken in het kader van normale handelsactiviteiten, maar verweerders dienen de wettelijke vertegenwoordigers van verzoekers daarvan vooraf in kennis te stellen.

[...]

Een verwerende natuurlijke persoon die is gelast niet te handelen, dient na te laten zelf alsook op enige andere wijze te handelen. Hij mag niet handelen doordat andere personen namens hem, op zijn instructies of door hem aangespoord handelen.

[...]

Het bepaalde in de onderhavige beschikking geldt voor de volgende personen in een land of in een staat buiten het rechtsgebied van de [High court of Justice]:

a) verweerders;

b) eenieder:

- die onder de bevoegdheid van de [High court of Justice] valt;

- aan wie de onderhavige beschikking op zijn binnen het rechtsgebied van de [High court of Justice] gelegen woon- of werkadres schriftelijk is betekend; en

- in staat is handelingen of het achterwege laten van handelingen buiten het rechtsgebied van de [High court of Justice] die indruisen tegen de bepalingen van de onderhavige beschikking, te verhinderen; en

c) iedere andere persoon, mits een gerecht van dat land of die staat de onderhavige beschikking uitvoerbaar heeft verklaard of ze ten uitvoer heeft gelegd.”

25. Vervolgens is op 3 mei 2013 het in de artikelen 54 en 58 van verordening nr. 44/2001 bedoelde certificaat afgegeven. Het bevat de vermelding dat de litigieuze beschikking moet worden toegepast ten aanzien van Lembergs, Beris, Skoks en evcovs.

26. Op 28 juni 2013 heeft Recoletos bij de Ventspils tiesa (rechtbank te Ventspils, Letland) een verzoek ingediend dat ertoe strekte dat de litigieuze beschikking uitvoerbaar zou worden verklaard en dat de tenuitvoerlegging zou worden verzekerd door conservatoire maatregelen.

27. Dat verzoek is door de Ventspils tiesa dezelfde dag gedeeltelijk toegewezen. Het is afgewezen op het onderdeel van de conservatoire maatregelen ter verzekering van de tenuitvoerlegging van de beschikking.

28. Beris, Skoks en evcovs, alsmede Meroni, advocaat gevestigd te Zurich (Zwitserland), die zowel vertegenwoordiger als beheerder is van het beslagen vermogen van Lembergs, voor wie hij de aandeelhoudersrechten in Ventbunkers uitoefent, alsook directeur van Yelverton, hebben daarop de beslissing van de Ventspils tiesa aangevochten voor de Kurzemes apgabaltiesa (arrondissementsrechtbank van Kurzeme, Letland). Tegen het deel van de uitspraak waarbij het verzoek om maatregelen ter verzekering van de tenuitvoerlegging van de litigieuze beschikking is afgewezen, is geen hoger beroep ingesteld.

29. Bij beslissing van 8 oktober 2013 heeft de Kurzemes apgabaltiesa de uitspraak van de Ventspils tiesa vernietigd en ten gronde uitspraak gedaan over het door Recoletos ingediende verzoek. Zij heeft de beslaglegging op goederen in Letland uitvoerbaar verklaard voor zover het Lembergs wordt verboden, over zijn aandelen in Ventbunkers te beschikken, ze te gebruiken of de waarde ervan te verminderen, ongeacht of die aandelen hem al dan niet rechtstreeks toebehoren, alsook aan derden op te dragen die handelingen te verrichten. Die rechterlijke instantie heeft de bezwaren van Meroni dat de litigieuze beschikking schadelijk was voor de belangen van derden die geen partij waren in de bij de rechterlijke instantie van het Verenigd Koninkrijk aanhangig gemaakte procedure, ongegrond verklaard. De appelrechter heeft in dit verband gepreciseerd dat de litigieuze beschikking enkel betrekking had op Lembergs en de beslaglegging op de goederen van deze laatste.

30. Meroni heeft daarop bij de Augstks tiesas Civillietu departaments de uitspraak van de Kurzemes apgabaltiesa aangevochten en gevorderd dat die uitspraak zou worden vernietigd voor zover daarbij toestemming werd verleend om de litigieuze beschikking in Letland ten uitvoer te leggen ten aanzien van Lembergs.

31. In zijn beroep geeft Meroni te kennen dat hij de directeur is van Yelverton, die aandeelhouder is van Ventbunkers, en dat hij de aandeelhoudersrechten van Lembergs in die vennootschap uitoefent. Hij betoogt dat de litigieuze beschikking hem belet, de aan de aandelen van Yelverton in Ventbunkers verbonden stemrechten uit te oefenen. Meroni heeft ook verklaard dat de erkenning en de tenuitvoerlegging van de litigieuze beschikking in strijd zijn met de in artikel 34, 1. van verordening nr. 44/2001 neergelegde uitzondering voor de openbare orde, aangezien de in de litigieuze beschikking neergelegde verboden inbreuk maken op de eigendomsrechten van derden die geen partij waren bij de procedure voor de rechterlijke instantie die de litigieuze beschikking heeft gegeven.

32. De Augstks tiesas Civillietu departaments merkt op dat die beschikking niet alleen Lembergs raakt, maar ook derden als Yelverton alsook andere personen die geen partij waren in de procedure voor de High Court of Justice of England and Wales, Queen's Bench Division (Commercial Court). Het is moeilijk te achterhalen of de personen die geen partij zijn in de zaak, in kennis zijn gesteld van de litigieuze beschikking en de stukken betreffende het beroep, indien die documenten niet zijn verstrekt door verzoekers en evenmin door verweerders. Onderzocht moet dan ook worden of op grond van het Unierecht bij de vaststelling van conservatoire maatregelen in een geschil de eigendomsrechten van een persoon die geen partij is in het betrokken geding mogen worden beperkt, ook al is bepaald dat iedere persoon die geraakt wordt door een beslissing betreffende voorlopige maatregelen, zich op ieder moment tot de betrokken rechterlijke instantie kan wenden met het verzoek om wijziging of vernietiging van de beslissing, en aan de verzoekers de kennisgeving van de beslissing aan de belanghebbende personen wordt overgelaten, waarbij de nationale rechter van de aangezochte lidstaat de feiten in verband met die kennisgeving nauwelijks kan verifiëren.

33. De Augstks tiesas Civillietu departaments is van oordeel dat wanneer een persoon geen partij is in een procedure, hij zelfs niet zijn opmerkingen kenbaar kan maken voor de aangezochte rechterlijke instantie, of het nu feitelijke vragen of rechtsvragen betreft, hetgeen de kern vormt van het recht op een eerlijk proces. Een partij in een geschil moet in kennis worden gesteld van zowel het beroep zelf als de stukken in het dossier ter ondersteuning daarvan. Slechts met kennis van de argumenten ten gronde kan een dergelijke partij verweer voeren tegen de wederpartij. In dit verband moet een procedure worden gewaarborgd die strookt met het beginsel van hoor en wederhoor en het beginsel van een eerlijk proces, niet alleen in het stadium waarin de zaak ten gronde wordt onderzocht, maar ook in de fase waarin voorlopige en bewarende maatregelen worden vastgesteld.

34. Daarop heeft de Augstks tiesas Civillietu departaments besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen voor te leggen:

“1) Moet artikel 34, 1. van de Brussel I-Verordening aldus worden uitgelegd dat in een procedure tot erkenning van een beslissing van een buitenlandse rechter de inbreuk op de rechten van personen die geen partij zijn in het hoofdgeding, een grond kan zijn om de in dat artikel opgenomen openbare orde-clausule toe te passen en de erkenning van die beslissing te weigeren voor zover zij gevolgen heeft voor personen die geen partij zijn in het hoofdgeding?

2) Zo ja, moet artikel 47 van het handvest [van de grondrechten van de Europese Unie] aldus worden uitgelegd dat het daarin vervatte beginsel van een eerlijk proces zich niet ertegen verzet dat in een procedure betreffende voorlopige beschermingsmaatregelen de vermogensrechten van een persoon die geen partij was in de procedure, worden beperkt indien is bepaald dat iedere persoon voor wie de beslissing over de voorlopige beschermingsmaatregelen gevolgen heeft, steeds het recht heeft de rechter te verzoeken om wijziging of vernietiging van de beslissing, maar het aan de verzoekende partijen wordt overgelaten om de beslissing ter kennis te brengen van belanghebbenden?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

35. Met haar vragen wenst de verwijzende rechterlijke instantie in hoofdzaak te vernemen of artikel 34, 1. van verordening nr. 44/2001, gezien in het licht van artikel 47 van het handvest, aldus moet worden uitgelegd dat in omstandigheden zoals in het hoofdgeding de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beschikking van een gerecht van een lidstaat die is gegeven zonder dat een derde wiens rechten door die beschikking kunnen worden geraakt is gehoord, moeten worden gezien als klaarblijkelijk in strijd met de openbare orde van de aangezochte lidstaat en met het recht op een eerlijk proces in de zin van die bepalingen.

36. Om die vragen te beantwoorden moet worden nagegaan of het feit dat Meroni niet door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Commercial Court), is gehoord voordat deze laatste de litigieuze beschikking gaf, kan indruisen tegen de openbare orde van de staat waarvan de rechterlijke instanties zijn verzocht die beschikking te erkennen en ten uitvoer te leggen.

37. Er zij aan herinnerd dat de litigieuze beschikking, die het voorwerp is van een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging, betrekking heeft op de bevriezing van een aantal tegoeden als bewarende maatregel, waarmee moet worden verhinderd dat een der partijen handelingen verricht waardoor de nadere partij er nadien niet over kan beschikken. Die beschikking raakt daarmee mede een aantal derden, zoals verzoeker in het hoofdgeding, die over aan die tegoeden verbonden rechten beschikken.

38. Met betrekking tot het in artikel 34, 1. van verordening nr. 44/2001 gebruikte begrip “openbare orde” heeft het Hof in punt 55 van zijn arrest van 28 april 2009, Apostolides (C-420/07, EU:C:2009:271), verklaard dat deze bepaling strikt moet worden uitgelegd, omdat zij de verwezenlijking van een van de fundamentele doelstellingen van voornoemde verordening belemmert.

39. De lidstaten blijven krachtens het in artikel 34, 1. van verordening nr. 44/2001 gemaakte voorbehoud in beginsel weliswaar vrij om de eisen van hun openbare orde vast te leggen overeenkomstig hun nationale opvattingen, doch de afbakening van dit begrip is een kwestie van uitlegging van deze verordening (zie arrest van 28 april 2009, C-420/07, Apostolides, EU:C:2009:271, punt 56 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

40. Ofschoon het derhalve niet aan het Hof is, de inhoud van het begrip openbare orde van een lidstaat te definiëren, is het wel de taak van het Hof om toe te zien op de grenzen waarbinnen de rechter van een lidstaat dit begrip kan inroepen om een beslissing van een andere lidstaat niet te erkennen (zie arrest van 28 april 2009, C-420/07, Apostolides, EU:C:2009:271, punt 57 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

41. Dienaangaande zij erop gewezen dat de artikelen 36 en 45, 2. van verordening nr. 44/2001, volgens welke de juistheid van de buitenlandse beslissing niet mag worden onderzocht, de rechter van de aangezochte lidstaat verbieden de erkenning of tenuitvoerlegging van die beslissing te weigeren op de enkele grond dat de door de rechter van de lidstaat van herkomst toegepaste rechtsregel afwijkt van die welke de rechter van de aangezochte lidstaat zou hebben toegepast indien het geschil bij hem aanhangig was gemaakt. Evenmin mag de rechter van de aangezochte staat de juistheid nagaan van de beoordeling rechtens of feitelijk door de rechter van de staat van herkomst (zie arrest C-420/07, Apostolides, EU:C:2009:271, punt 58 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

42. Er kan dus enkel een beroep worden gedaan op de openbare orde-clausule van artikel 34, 1. van verordening nr. 44/2001, indien de erkenning of de tenuitvoerlegging van de in een andere lidstaat gegeven beslissing op onaanvaardbare wijze zou indruisen tegen de rechtsorde van de aangezochte lidstaat doordat zij inbreuk zou maken op een fundamenteel beginsel. Het verbod om de juistheid van de in een andere lidstaat gegeven beslissing te onderzoeken wordt dus enkel in acht genomen indien de inbreuk bestaat in kennelijke schending van een rechtsregel die in de rechtsorde van de aangezochte staat van essentieel belang wordt geacht, of van een in die rechtsorde als fundamenteel erkend recht (zie arrest Apostolides, EU:C:2009:271, punt 59 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

43. Aangezien de verwijzende rechter de vraag aan de orde stelt hoe artikel 34, 1. van verordening nr. 44/2001 in het licht van artikel 47 van het handvest moet worden uitgelegd in verband met het verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging van de litigieuze beschikking, zij in herinnering gebracht dat het toepassingsgebied van het handvest voor wat betreft het handelen van de lidstaten is afgebakend in artikel 51, 1. van dit laatste, dat bepaalt dat de bepalingen van het handvest tot de lidstaten zijn gericht uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen (zie arrest van 26 februari 2013, C-617/10, Åkerberg Fransson, EU:C:2013:105, punt 17).

44. Een nationale rechterlijke instantie die het recht van de Unie ten uitvoer brengt door verordening nr. 44/2001 toe te passen, moet dus handelen overeenkomstig de eisen van artikel 47 van het handvest, waarin is bepaald dat eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, recht heeft op een doeltreffende voorziening in rechte.

45. Bovendien moeten volgens het Hof de bepalingen van het Unierecht, zoals die van verordening nr. 44/2001, worden uitgelegd op basis van de grondrechten, die volgens vaste rechtspraak integrerend deel uitmaken van de algemene rechtsbeginselen waarvan het Hof de eerbiediging verzekert, en die thans in het handvest zijn opgenomen. De bepalingen van verordening nr. 44/2001 zijn ingegeven door de bedoeling, erover te waken dat in het kader van de door de verordening beoogde doelstellingen, tijdens de procedures die leiden tot gerechtelijke uitspraken het in artikel 47 van het handvest neergelegde recht van verweer in acht wordt genomen (zie arrest van 11 september 2014, C-112/13, , EU:C:2014:2195, punt 51 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

46. Aangaande inzonderheid de vraag in welke omstandigheden het feit dat een beslissing van een nationale rechter is gegeven met schending van de procedurele waarborgen, een grond vormt voor weigering van erkenning in de zin van artikel 34, 1. van verordening nr. 44/2001, heeft het Hof geoordeeld dat de in die bepaling neergelegde openbare orde-clausule enkel kan worden toegepast wanneer een dergelijke inbreuk inhoudt dat de erkenning van de betrokken beslissing in de aangezochte staat de kennelijke schending van een fundamentele rechtsregel in de rechtsorde van de Unie en dus van deze lidstaat zou opleveren (zie arrest van 16 juli 2015, C-681/13, Diageo Brands, EU:C:2015:471, punt 50).

47. Ook moet worden opgemerkt dat het in de bepalingen van verordening nr. 44/2001 neergelegde stelsel van erkenning en tenuitvoerlegging is gebaseerd op het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Unie. Op basis van dat vertrouwen dat de lidstaten onderling hebben in hun rechtsstelsels en rechterlijke instanties, kan ervan worden uitgegaan dat in geval van onjuiste toepassing van het nationaal recht of het Unierecht, het in elke lidstaat bestaande stelsel van rechtsmiddelen, aangevuld door de prejudiciële procedure van artikel 267 VWEU, de justitiabele voldoende waarborgen biedt (zie arrest van 16 juli 2015, C-681/13, Diageo Brands, EU:C:2015:471, punt 63).

48. Verordening nr. 44/2001 berust immers op de grondgedachte dat de justitiabelen in beginsel de plicht hebben alle naar het recht van de lidstaat van herkomst beschikbare rechtsmiddelen aan te wenden. Behoudens bijzondere omstandigheden die het te moeilijk of onmogelijk maken de rechtsmiddelen in de lidstaat van herkomst aan te wenden, moet de justitiabele in die lidstaat alle bestaande rechtsmiddelen uitputten om schending van de openbare orde in een eerder stadium te voorkomen (zie arrest van 16 juli 2015, C-681/13, Diageo Brands, EU:C:2015:471, punt 64).

49. In het hoofdgeding blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de litigieuze beschikking geen rechtsgevolgen tegenover een derde heeft zolang zij hem niet ter kennis is gebracht en dat de verzoekende partijen die deze beschikking willen inroepen erop toe moeten zien dat zij naar behoren ter kennis wordt gebracht van de betrokken derde en dienen aan te tonen dat zij inderdaad ter kennis is gebracht. Bovendien is het zo dat wanneer diezelfde beschikking hem is betekend, een derde die geen partij was in de procedure voor het gerecht van de lidstaat van herkomst bij dat gerecht beroep kan instellen tegen die beschikking en kan vorderen dat deze wordt gewijzigd of vernietigd.

50. Dat stelsel van rechterlijke bescherming geeft de eisen weer die het Hof in zijn arrest van 2 april 2009, Gambazzi (C-394/07, EU:C:2009:219, punten 42 en 44), heeft geformuleerd aangaande de procedurele waarborgen die iedere belanghebbende derde waarborgen dat hij daadwerkelijk kan opkomen tegen een door het gerecht van de staat van herkomst getroffen maatregel. Bijgevolg kan bedoeld stelsel niet worden geacht inbreuk te maken op artikel 47 van het handvest.

51. Ook zij in herinnering gebracht dat het Hof in het arrest van 23 april 2009, Draka NK Cables e.a. (C-167/08, EU:C:2009:263, punt 31), heeft geoordeeld dat een schuldeiser van een schuldenaar geen beroep kan instellen tegen een beslissing op een verzoek om verklaring van uitvoerbaarheid, wanneer hij niet formeel als procespartij is opgetreden in het geding waarin een andere schuldeiser van die schuldenaar om die verklaring van uitvoerbaarheid heeft verzocht.

52. Indien het gerecht van de aangezochte lidstaat kon nagaan of eventueel sprake is van rechten die een derde, die niet betrokken is in de procedure voor het gerecht van de lidstaat van herkomst, geldend maakt tegenover de erkenning en de tenuitvoerlegging van de buitenlandse beslissing, zou het zo kunnen zijn dat dat gerecht ertoe gebracht wordt de gegrondheid van die beslissing te onderzoeken.

53. Hieruit volgt dat de door Meroni voor de verwijzende rechterlijke instantie aangevoerde argumenten deze instantie ertoe kunnen brengen, over te gaan tot een onderzoek dat klaarblijkelijk onverenigbaar zou zijn met de artikelen 36 en 45, 2. van verordening nr. 44/2001, die bepalen dat in geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de buitenlandse beslissing.

54. Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 34, 1. van verordening nr. 44/2001, gezien in het licht van artikel 47 van het handvest, aldus moet worden uitgelegd dat in omstandigheden zoals in het hoofdgeding de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beschikking van een gerecht van een lidstaat die is gegeven zonder dat een derde wiens rechten door die beschikking kunnen worden geraakt is gehoord, niet kunnen worden gezien als klaarblijkelijk in strijd met de openbare orde van de aangezochte lidstaat en met het recht op een eerlijk proces in de zin van die bepalingen, voor zover die derde zijn rechten voor dat gerecht geldend kan maken.

Kosten

55. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (1ste k.) verklaart voor recht:

Artikel 34, 1. van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gezien in het licht van artikel 47 van het handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden zoals in het hoofdgeding de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beschikking van een gerecht van een lidstaat die is gegeven zonder dat een derde wiens rechten door die beschikking kunnen worden geraakt is gehoord, niet kunnen worden gezien als klaarblijkelijk in strijd met de openbare orde van de aangezochte lidstaat en met het recht op een eerlijk proces in de zin van die bepalingen, voor zover die derde zijn rechten voor dat gerecht geldend kan maken.

[1] Kan art. 34, 1. van de Brussel I-Verordening met succes ingeroepen worden door afwezige partijen om de erkenning van een 'freezing injunction' te voorkomen op basis van een schending van de openbare orde? Het Hof interpreteerde art. 34, 1. restrictief en legt de nadruk op het uitputten van alle andere rechtsmiddelen.
[2] Les parties qui étaient absentes au procès, peuvent-elles invoquer l'art. 34, 1., du Règlement Bruxelles I afin d'éviter la reconnaissance d'une “freezing injunction” sur la base d'une violation de l'ordre public? La Cour a interprété l'art. 34, 1., de façon restrictive et a mis l'accent sur l'épuisement de tout autre recours juridique.