Article

Hof van Cassatie, 16/09/2016, C.15.0116.N, R.D.C.-T.B.H., 2018/6, p. 555-557

Hof van Cassatie 16 september 2016

MARKTPRAKTIJKEN
Verboden praktijken - Verkoop met verlies - Oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten - Toepassing richtlijn
Van zodra een nationale wettelijke regeling naast de economische belangen van de concurrenten, ook de belangen van de consumenten beoogt te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken die de belangen van de consumenten schaden, ook al is zulks slechts onrechtstreeks, is deze regeling onderworpen aan de voorschriften van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken. Slechts de nationale wettelijke regelingen betreffende oneerlijke handelspraktijken die “alleen” de economische belangen van concurrenten schaden of betrekking hebben op transacties tussen handelaars zijn uit de werkingssfeer van de richtlijn gesloten.
Artikel 101, § 1 van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming valt onder het toepassingsgebied van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken.
PRATIQUES DU MARCHÉ
Pratiques interdites - Vente à perte - Pratiques commerciales déloyales à l'égard des consommateurs - Application de la directive
Dès qu'une réglementation légale nationale vise aussi à protéger, outre les intérêts économiques des concurrents, les intérêts des consommateurs contre les pratiques déloyales portant atteinte aux intérêts des consommateurs, fut-ce de manière indirecte, cette réglementation est soumise aux prescriptions de la directive n° 2005/29/CE. Seules les législations nationales relatives aux pratiques commerciales déloyales qui portent atteinte « uniquement » aux intérêts économiques de concurrents ou qui concernent une transaction entre professionnels sont exclues du champ d'application de la directive.
L'article 101, § 1 er, de la loi du 6 avril 2010 relative aux pratiques du marché et à la protection du consommateur entre dans le champ d'application de la directive n° 2009/29/CE.

Euronics Belgium CVBA / Kamera Express BV en Kamera Express Belgium BVBA

Zet.: B. Deconinck (sectievoorzitter als voorzitter), A. Smetryns (sectievoorzitter), K. Mestdagh, G. Jocqué en K. Moens (raadsheren)
OM: André Van Ingelgem (advocaat-generaal)
Pl.: Mrs. M. Lebbe en J. Verbist
Zaak: C.15.0116.N
I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 16 december 2013.

Advocaat-generaal André Van Ingelgem heeft op 24 juni 2016 een schriftelijke conclusie neergelegd.

Sectievoorzitter Alain Smetryns heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal André Van Ingelgem heeft geconcludeerd.

II. Cassatiemiddel

De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest gehecht is, een middel aan.

III. Beslissing van het Hof
Beoordeling

1. Artikel 1, 1. van richtlijn nr. 2005/29 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn nr. 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen nrs. 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad, bepaalt dat het doel van deze richtlijn is om bij te dragen aan de goede werking van de interne markt en om een hoog niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen door de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake oneerlijke handelspraktijken die de economische belangen van de consumenten schaden, te harmoniseren.

2. Punt 6 van de considerans van richtlijn nr. 2005/29 luidt als volgt: “(...) de wetgeving van de lidstaten betreffende oneerlijke handelspraktijken, waaronder oneerlijke reclame, die de economische belangen van de consumenten rechtstreeks en aldus de economische belangen van legitieme concurrenten onrechtstreeks schaden, (wordt) bij deze richtlijn geharmoniseerd. (...). Deze richtlijn is niet van toepassing of van invloed op de nationale wetten betreffende oneerlijke handelspraktijken die alleen de economische belangen van concurrenten schaden of betrekking hebben op transacties tussen handelaren; met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel behouden de lidstaten de mogelijkheid dergelijke praktijken aan banden te leggen, overeenkomstig de communautaire wetgeving, indien zij zulks wensen. (...)”.

3. Krachtens artikel 101, § 1 van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming is het elke onderneming verboden goederen met verlies te koop aan te bieden of te verkopen. Als een verkoop met verlies wordt beschouwd, elke verkoop tegen een prijs die niet ten minste gelijk is aan de prijs waartegen de onderneming het goed heeft gekocht of die de onderneming zou moeten betalen bij herbevoorrading, na aftrek van eventueel toegekende en definitief verworven kortingen. Om uit te maken of er verkoop met verlies is, wordt geen rekening gehouden met kortingen die, al dan niet uitsluitend, toegekend worden in ruil voor verbintenissen van de onderneming andere dan de aankoop van goederen.

4. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bij beschikking van 7 maart 2013, in de zaak C-343/12, verklaard voor recht: “Richtlijn nr. 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn nr. 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen nrs. 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad ('richtlijn oneerlijke handelspraktijken') moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale bepaling als aan de orde in het hoofdgeding die een algemeen verbod behelst om goederen met verlies te koop aan te bieden of te verkopen, voor zover deze bepaling de bescherming van de consument beoogt.

5. Volgens de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn, overeenkomstig punt 6 van de considerans van de richtlijn, slechts de nationale wettelijke regelingen betreffende oneerlijke handelspraktijken die “alleen” de economische belangen van concurrenten schaden of betrekking hebben op transacties tussen handelaars, uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn. Nationale wettelijke regelingen die naast de economische belangen van de concurrenten ook de belangen van de consumenten beogen te beschermen, zijn dus aan de voorschriften van de richtlijn onderworpen (met name HvJ 14 januari 2010, C-304/08, Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV, r.o. 38-40; 9 november 2010, C-540/08, Mediaprint Zeitungs- und Zeitschriftenverlag GmbH & Co. KG, r.o. 21-23; 30 juni 2011, C-288/10, Wamo BVBA, r.o. 22, en 15 december 2011, C-126/11, Inno NV, r.o. 28-30).

6. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt aldus kennelijk dat van zodra een nationale wettelijke regeling naast de economische belangen van de concurrenten, ook de belangen van de consumenten beoogt te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken die de belangen van de consumenten schaden, ook al is zulks slechts onrechtstreeks, deze regeling onderworpen is aan de voorschriften van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken en dat slechts de nationale wettelijke regelingen betreffende oneerlijke handelspraktijken die “alleen” de economische belangen van concurrenten schaden of betrekking hebben op transacties tussen handelaars uit de werkingssfeer van de richtlijn zijn gesloten.

7. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met artikel 101, § 1 van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming niet alleen formeel een dubbele doelstelling vooropstelde, maar ook daadwerkelijk en met opgave van redenen beoogde, naast de economische belangen van de concurrenten, de consumenten te beschermen. Er werd daarbij uiteengezet dat verkoop met verlies wordt toegepast door grotere ondernemingen die de verlieslatende prijs hanteren om aan de klanten, die zij eerst naar hun winkels hebben gelokt met hun lage verlieslatende prijs, andere goederen met een hogere winstmarge te kunnen verkopen, dat deze praktijk kan leiden tot het verdwijnen van de speciaalzaken, dat de consument er belang bij heeft dat er voldoende alternatieve distributiekanalen beschikbaar blijven, inzonderheid de speciaalzaken waar de nadruk wordt gelegd op een betere dienstverlening, en dat het verbod van verkoop met verlies daartoe kan bijdragen.

Hieruit volgt dat de praktijk van verkoop met verlies de belangen van de consumenten schaadt en dat de uitgevaardigde maatregel kan bijdragen tot de door de wetgever beoogde bescherming van de consumenten.

8. Uit deze vaststellingen, enerzijds, en de rechtspraak van het Hof van Justitie, anderzijds, volgt dat artikel 101, § 1 van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming onder het toepassingsveld van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken valt.

9. Door te oordelen dat “artikel 101 WMBC niet alleen een oneerlijke handelspraktijk betreft die betrekking heeft op de economische belangen van concurrenten of betrekking heeft op transacties tussen handelaars, doch ook de bescherming van de consument beoogt”, dat “artikel 101 WMPC dan ook onder (...) richtlijn nr. 2005/29/EG valt (...)” en dat “artikel 101 WMPC daarenboven als algemeen en ongenuanceerd verbod, strenger is dan de richtlijn en dan ook geen toepassing kan vinden (art. 4 richtlijn)”, verantwoordt de appelrechter zijn beslissing naar recht.

Het middel kan niet worden aangenomen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiseres tot de kosten.

Bepaalt de kosten voor de eiseres op 1.478,25 EUR.

(…)


Note / Noot

Zie artikel Gert Straetmans hierboven, p. 527.