Article

Rechtbank van koophandel Brussel, 06/12/2017, A/17/05283, R.D.C.-T.B.H., 2018/7, p. 637-638

Rechtbank van koophandel Brussel 6 december 2017

LUCHTVERVOER
Passagiers - Verordening nr. 261/2004 - Verjaringstermijn
Nu verordening nr. 261/2004 zelf geen verjaringstermijn instelt moet deze op grond van het toepasselijk nationaal recht bepaald worden. In België geldt de termijn van één jaar van de algemene transportwet van 1891.
TRANSPORT AÉRIEN
Passagers - Règlement n° 261/2004 - Délai de prescription
Le délai de prescription pour les actions basées sur le règlement n° 261/2004 est à déterminer selon le droit national applicable, le règlement ne le fixant pas. En Belgique, c'est le délai d'un an de la loi de 1891 sur le contrat de transport qui s'applique.

Hong Kong Airhelp Limited / NV Brussels Airlines

Zet.: G. Van den Bossche (voorzitter), S. Ermens en R. Eeckhout (rechters in handelszaken)
Pl.: Mrs. I. Arnou loco J. De Man en J. Derijcke loco A. Massart
Zaak: A/17/05283
De procedure

Het proceduredossier bevat volgende stukken:

- de dagvaarding, betekend op 7 november 2016;

- de conclusie en syntheseconclusie voor eisende partij;

- de conclusie en aanvullende en syntheseconclusie voor verwerende partij;

- de stukken van partijen.

De zaak werd gepleit op de openbare terechtzitting van de 10de kamer op 22 november 2017, en in beraad genomen.

De wet van 15 juni 1935 inzake het gebruik der talen in gerechtszaken werd nageleefd.

De vordering

De vordering van eisende partij, zoals geformuleerd in conclusie, luidt als volgt:

De vordering van eiseres ontvankelijk en gegrond te verklaren.

Verweerster te veroordelen om aan eiseres te betalen de som van 600 EUR meer de moratoire interesten vanaf 9 februari 2015 meer de gerechtelijke interesten.

Verweerster te veroordelen tot de kosten van het geding met inbegrip van een rechtsplegingsvergoeding ten bedrage van 240 EUR.

Verweerster besluit tot de onontvankelijkheid, minstens de ongegrondheid, van de vordering.

De feiten

Mevrouw J.S. had een vlucht met vluchtnummer SN2015 geboekt bij verweerster voor vertrek op 26 december 2012 vanuit Brussel naar Yundum (Gambia). Eisende partij stelt dat deze vlucht een vertraging had van meer dan 3 uur, wat door verweerster wordt betwist.

Eisende partij stelt dat mevrouw S. haar vordering die wordt ingesteld op grond van de passagiersverordening (verordening EG nr. 261/2004), aan haar heeft overgedragen.

Bespreking

Huidige eis wordt ingesteld op grond van de verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van de gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.

Eisende partij vordert een compensatievergoeding conform artikel 5, 1. Jo.artikel 7 van deze verordening.

Verweerster roept de verjaring in van de vordering.

Eisende partij betwist de verjaring.

Conform het subsidiariteitsprincipe uit het Europees recht, voorziet de verordening nr. 261/2004 in bepaalde regels, zonder daarbij een sluitend systeem op te leggen. Zo worden procedurele aspecten overgelaten aan het nationaal recht.

De verordening nr. 261/2004 bevat geen regeling aangaande de verjaring van een vordering die op grond daarvan ingesteld wordt.

De vraag naar de verjaring van de vordering van eiseres ingesteld op grond van de verordening nr. 261/2004, dient dan ook beantwoord conform de regels van het toepasselijk nationaal recht (zie ook: Hof van Justitie in zijn arrest van 22 november 2012 (HvJ 22 november 2012, C-139/11, par. 24)).

In ditzelfde arrest oordeelde het Hof van Justitie uitdrukkelijk dat het Verdrag van Montreal, en de verjaringstermijn van 2 jaar die in dit verdrag wordt voorzien, niet van toepassing is op vorderingen die ingesteld worden op grond van de verordening nr. 261/2004.

De aansprakelijkheid betreffende het vervoer van personen in het algemeen wordt naar Belgisch recht geregeld door de wet van 25 augustus 1891 betreffende de vervoersovereenkomsten (hierna “de wet van 1891”). Rechtspraak en rechtsleer zijn het daarover eens (cf. o.m. J. Naveau, M. Godfroid en P. Fruhling, Précis de droit aérien, Bruylant, 2006, 411).

Artikel 9, vierde en vijfde lid van de wet van 1891 bepalen voor vorderingen in verband met een overeenkomst van personenvervoer een verjaringstermijn van één jaar, die ingaat vanaf de dag waarop het feit plaatsvond dat aanleiding geeft tot de vordering.

Bij gebrek aan een specifieke regeling dienaangaande worden in geval van een vordering tot het bekomen van een forfaitaire vordering voor een vluchtvertraging op grond van de verordening, geregeld door deze wet van 1891 ( cf.ook: Cass. 4 december 2003, C.02.0170.N, www.juridat.be: “De verjaringstermijn van artikel 9 geldt voor alle rechtsvorderingen die uit de overeenkomst van goederenvervoer voortvloeien ook al hebben die betrekking op verbintenissen die accessoir zijn aan de uitvoering van het vervoer. ”). Er is geen enkele reden waarom dit niet het geval zou zijn voor rechtsvorderingen die voortvloeien uit het personenvervoer.

Toegepast op huidige zaak

De vlucht die aan de grondslag ligt van de huidige vordering heeft plaatsgevonden op 26 december 2012.

De dagvaarding dateert van 7 november 2016.

De vordering dateert van méér dan 1 jaar na de bedoelde vlucht, en is dus overeenkomstig artikel 9, vierde en vijfde lid van de wet van 1891 verjaard.

Doordat de vordering verjaard is, gaat de rechtbank niet in op alle andere argumenten die door partijen worden ingeroepen: deze zijn niet meer ter zake dienend.

Om deze redenen,

De rechtbank

Rechtsprekende op tegenspraak;

Verklaart de vordering van eiseres niet ontvankelijk wegens verjaring;

Veroordeelt eisende partij tot de kosten van het geding, enkel nuttig begroot in hoofde van verweerster op de rechtsplegingsvergoeding van 240 EUR.

(…)