Article

De coöperatieve vennootschap, de erkende vennootschappen, de feitelijke vereniging, de VZW, de IVZW en de stichtingen, R.D.C.-T.B.H., 2018/9, p. 1067-1086

De coöperatieve vennootschap, de erkende vennootschappen, de feitelijke vereniging, de VZW, de IVZW en de stichtingen

Dirk Van Gerven

INHOUD

Inleiding

I. Situering en indeling A. Onderscheid tussen vereniging en vennootschap

B. Coöperatief gedachtegoed

C. Allemaal ondernemingen

II. Coöperatieve vennootschappen

III. Verenigingen en stichtingen A. Feitelijke vereniging

B. Nieuwigheden gemeenschappelijk aan verenigingen en stichtingen

C. VZW

D. IVZW

E. Private stichting

F. Stichting van openbaar nut

G. Overgangsrecht

IV. Erkende vennootschappen en verenigingen A. Algemeen

B. Bosgroeperingsvennootschap

C. Landbouwonderneming

D. Erkenning van een coöperatieve vennootschap

E. Erkenning als sociale onderneming

F. Erkenning als beroepsvereniging

V. Besluit

SAMENVATTING
In deze bijdrage wordt ingegaan op de coöperatieve vennootschap, de VZW en IVZW, de stichtingen en de erkende vennootschappen. De coöperatieve vennootschap komt in het vaarwater van de verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen. Het coöperatief gedachtegoed is een geldigheidsvereiste van de coöperatieve vennootschap die nog enkel daarvoor kan worden opgericht. Zij behoudt een winstdoel, maar dat is haast bijkomstig. Het onderscheidend karakter lijkt de mogelijkheid winst uit te keren aan de aandeelhouders. Maar ook de (I)VZW kan winst uitkeren aan haar leden op voorwaarde dat deze uitkering kadert in het belangeloos doel. Dit geldt ook voor de stichtingen. Het regime van toepassing op (I)VZW en stichtingen wordt niet grondig gewijzigd. Van belang is wel dat (I)VZW zonder enige beperking winst mag nastreven en daartoe elke economische activiteit kan ontwikkelen als ze maar kadert in het belangeloos doel. Het WVV erkent de overeenkomst van vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, feitelijke vereniging genoemd. Ten slotte wordt stil gestaan bij boek 8 dat de erkende vennootschappen behandelt: landbouw- en sociale ondernemingen blijven mogelijk maar in de toekomst moeten ze door de overheid zijn erkend.
RESUME
Dans cette contribution la société coopérative, l'ASBL, l'AISBL, les fondations et les sociétés agrées sont étudiées. La société coopérative se rapproche des associations sans but lucratif et des fondations. La finalité coopérative est une condition de validité de la société coopérative qui ne peut être constituée qu'à cet effet.
Elle maintient un but lucratif, mais ce but est accessoire. Le caractère distinctif parait la possibilité de distribuer des bénéfices aux actionnaires. Toutefois, les A(I)SBL peuvent distribuer des bénéfices à ses membres à la condition que cette distribution cadre dans le but désintéressé. Ceci vaut également pour les fondations. Le régime applicable aux A(I)SBL et fondations n'est pas revu en profondeur. Il est important que l'A(I)SBL peut sans aucune restriction poursuivre un finalité lucrative et des activités économiques pour autant que ceci cadre dans le but désintéressé. Le CSA reconnaît également la convention de l'association sans personnalité morale, l'association de fait. Finalement, quelques pages de cette contribution seront dédiées à l'étude du livre 8 qui traite des sociétés agréées: les entreprises agricole et sociale restent possibles mais doivent à l'avenir être agréées par les autorités.
Inleiding

1.In het WVV wordt het aantal vennootschappen niet alleen drastisch herleid, maar bovendien het wettelijk kader aangepast om een duidelijker onderscheid tussen de vennootschapsvormen toe te laten. Een ander belangrijke verwezenlijking is de inkanteling van verenigingen en stichtingen in het WVV.

Het WVV regelt de vennootschap en de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, en de vennootschappen, verenigingen en stichtingen met rechtspersoonlijkheid. Dit geeft de indruk dat het WVV het gemeen recht voor vennootschappen, verenigingen en stichtingen aanbiedt. Een gemeen recht zou betekenen dat het WVV ook geldt voor andere rechtspersonen van privaat recht die niet in het WVV zijn opgenomen, in de mate dat de bijzondere wet het één en ander niet regelt. Dit is niet het geval. De hospitaalcongregaties worden beheerst door het Keizerlijk decreet van 18 februari 1809 relatif aux congrégations ou maisons hospitalières de femmes, de vereniging van mede-eigenaars door artikelen 577-2 et seq. BW, de ziekenfondsen en de landsbonden door de wet van 6 augustus 1990, het organisme voor de financiering van pensioenen (OFP) door de wet van 27 oktober 2006, en de onderlinge verzekeringsvereniging, die ook een venootschap is [1], door de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen. Deze private rechtspersonen zijn niet onderworpen aan de WVV; zij blijven er door onaangeroerd (tenzij in de mate deze bijzondere wetten naar het WVV zouden verwijzen). Het wetboek fungeert dus niet als aanvullend of gemeen recht ten aanzien van deze rechtsvormen. Dit is te betreuren. Het zou immers hebben toegelaten een gemeen recht voor rechtspersonen van privaat recht uit te werken. Dit is des te meer nuttig omdat een aantal van de voornoemde wetten redelijk summier is. De aan de rechtspersonen gemeenschappelijke bepalingen in het WVV kunnen wel als inspiratie dienen temeer daar het WVV nu zowel vennootschappen als verenigingen en stichtingen met belangeloos doel regelt.

De beroepsverenigingen beheerst door de wet van 31 maart 1898 worden door het WVV afgeschaft; VZW's kunnen als beroepsvereniging worden erkend (art. 9:24 WVV; randnr. 32).

I. Situering en indeling
A. Onderscheid tussen vereniging en vennootschap

2.Het zal verenigingen zijn toegelaten zonder enige beperking winstgevende activiteiten te voeren. Hiermee wordt komaf gemaakt met het moeilijk toe te passen verbod om een winstzoekende activiteit te ontwikkelen [2]. Dit was in werkelijkheid al zo voor de stichting [3]. De winst moet dienen voor de verdere uitbouw van de (belangeloze) activiteiten van de vereniging of de stichting. Elke rechtstreekse en onrechtstreekse uitkering van winst is verboden (buiten het belangeloos doel).

Het uitkeringsverbod geldt als (enig) onderscheidingscriterium tussen vereniging en vennootschap [4]. Dat ligt in het verlengde van de afschaffing van het onderscheid tussen daden van koophandel en andere handelingen; in de toekomst zijn het allemaal economische handelingen en de actor is een onderneming (randnr. 6). Er is geen verschil meer qua voorwerp (het oude doel) [5]. Dat de vennootschap niet onderworpen is aan het uitkeringsverbod betekent niet dat zij enkel tot doel kan hebben winst uit te keren. Ze kan ook andere doelen nastreven (art. 1:1 WVV) [6]. Dit is het geval als ze in de rechtsvorm van coöperatieve vennootschap als sociale onderneming wil worden erkend (randnr. 31); maar ook wil de wetgever aan een vennootschap de mogelijkheid geven, ongeacht de gekozen rechtsvorm, naast het winstoogmerk andere doelen, zoals culturele of milieubeschermende activiteiten, na te streven [7]. Ze moeten in de statuten worden omschreven (art. 2:8, § 2, 11° WVV). Hiermee wordt volledig afgestapt van het winstoogmerk als bepaling van de wettelijke specialiteit van de vennootschap. Wel is steeds vereist dat de vennootschap, ook als sociale onderneming, de uitkering van vermogensvoordelen nastreeft. Deze moet niet bestaan in de uitkering van winst of geld, maar kan de vorm aannemen van besparingen in hoofde van de vennoten. Een voordeel aan de vennoten dat hun beroeps- of zelf persoonlijke behoeften realiseert, mondt uit in een besparing in hun hoofde [8]. Het voordeel mag ruim worden opgevat, als het maar het vermogen van de vennoten verbetert. Indien het voordeel dat niet doet, en dus zuiver ideëel is, dan wordt voor een (I)VZW gekozen [9].

Het uitkeringsverbod wordt streng toegepast. Onrechtstreekse uitkeringen zoals de toekenning van voordelen zijn verboden. Dit ziet op elke verrichting “waardoor de activa van een vereniging of stichting dalen of haar passiva stijgen en waarvoor zij hetzij geen tegenprestatie ontvangt, hetzij een tegenprestatie die kennelijk te laag is in verhouding tot de waarde van haar prestatie” (art. 1:4 WVV). Dit geldt voor het afsluiten van een overeenkomst met een bestuurder of een lid aan voorwaarden die niet marktconform en dus in het voordeel van deze bestuurder of dat lid zijn [10].

Bij de beoordeling wordt als volgt te werk gegaan. Is de betaling of andere vorm van vermogensbevoordeling een uitkering zonder tegenprestatie of voor een tegenprestatie die kennelijk niet aan marktvoorwaarden is? In dat geval is ze niet verzoenbaar met het statuut van de vereniging of de stichting tenzij ze kan worden verantwoord in het licht van het belangeloos doel zoals omschreven in de oprichtingsovereenkomst. Bij de beoordeling van deze uitzondering gaat de rechter na of de uitkering zich bevindt binnen de grenzen van een normale verwezenlijking van het (belangeloze) doel zoals dat is omschreven in de statuten van de vereniging of de stichting. In de beoordeling houdt de rechter rekening met een zekere beleidsvrijheid. Hij of zij mag zich niet in de plaats stellen van het bestuur van de vereniging of de stichting die over de uitkering beslist. Aldus zal bij de beoordeling of een bestuurdersvergoeding of een huurprijs betaald aan een lid of bestuurder-verhuurder gebeurt zonder marktconforme tegenprestatie, de rechter een vergoeding of huur afkeuren die buitensporig is. Dit zijn vergoedingen die een aan marktomstandigheden beantwoordende vergoeding ruimschoots overschrijden [11].

Uitkeringen zijn verboden op straffe van nietigheid. In geval van uitkering kan de nietigverklaring worden gevorderd, want in strijd met de wet. Het gevolg is dat de uitkering wordt geacht het vermogen van de vereniging niet te hebben verlaten. De rechtspersoon of, in het geval van een feitelijke vereniging, de leden, kunnen de uitkering terugvorderen.

Zoals geschreven is de enige uitzondering op dit verbod, de uitkering die kadert in het in de statuten bepaalde belangeloos doel. Aldus kan de vereniging schenkingen of giften verrichten in het kader van haar belangeloos doel. Niet alleen niet-leden, maar ook leden en bestuurders kunnen genieten van de diensten die de vereniging aanbiedt in het kader van haar belangeloos doel (art. 1:2 en art. 1:4, tweede lid WVV). Hierover anders oordelen zou de bestaansreden van vele verenigingen ontkennen.

Dezelfde regeling geldt voor de stichting, ongeacht of ze een private stichting of stichting van openbaar nut is (art. 1:3 WVV). De uitkering binnen het belangeloos doel is onder het huidig recht al mogelijk voor de stichtingen [12].

3.Het belangeloos doel (un but désinteressé) is een doel dat niet in het eigen belang van de oprichters of leden van de vereniging is. Het is een doel dat zonder baatzucht of om niet is (aldus van Dale), en waaruit de leden geen persoonlijk voordeel halen. De bepaling ervan gebeurt in vergelijking met het baatzuchtig doel van de vennootschap dat per definitie tot voordeel van de vennoten (of aandeelhouders) moet strekken. De vennootschap heeft (onder meer) [13] tot doel “aan de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel uit te keren of te bezorgen” (art. 1:1 WVV). Zij heeft een winstdoel. De vereniging en de stichting mogen dit doel niet nastreven; hun doel is belangeloos als ze niet is gericht op het uitkeren of het bezorgen van vermogensvoordelen aan haar leden (of oprichters). Dit is de enige betekenis die aan de voorwaarde van belangeloos doel moet worden gegeven. Als de vereniging of de stichting met een doel wordt opgericht dat niet belangeloos is, met name er op gericht is vermogensvoordelen aan de oprichters, de (toegetreden of werkelijke) leden of haar bestuurders uit te keren (zonder dat dit kadert binnen haar in de statuten bepaald belangeloos doel), strijdt haar doel met de wet en kan ze nietig worden verklaard (art. 9:4, 5°, art. 10:4, 5° en art. 11:5, 4° WVV).

Het belangeloos doel verhindert, zoals toegelicht, niet dat de vereniging of stichting economische activiteiten ontwikkelt, en daarbij winst nastreeft. Wel moet ze deze winst aanwenden voor de financiering van activiteiten of verrichtingen die kaderen in haar belangeloos doel. Zo niet handelt het bestuur in strijd met het in de statuten bepaalde doel, en in strijd met de wettelijke vereiste de verwezenlijking van een belangeloos doel na te streven. De bestuurders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schending van de statuten en de wet, tenzij ze hieraan geen fout hebben en dit tijdig hebben gemeld aan de andere bestuurders (zie de bijdrage van Hans De Wulf in dit tijdschrift).

Het voorwerp (nieuwe benaming voor het statutair doel) en het belangeloos doel waarvoor de vereniging of de stichting is opgericht moeten in de oprichtingsakte worden omschreven (art. 9:2 jo. art. 2:9, § 2, 3°, art. 10:2 jo. art. 2:10, § 2, 4° en art. 11:2 jo. 2:11, § 2, 3° WVV). Ook het belangeloos doel waaraan het vermogen bij ontbinding wordt bestemd, wordt opgenomen (art. 2:9, § 2, 9°, art. 2:10, § 2, 9° en art. 2:11, § 2, 6° WVV). Deze informatie maakt deel uit van de statuten en wordt openbaar gemaakt. Dit is niet wezenlijk verschillend met wat vandaag geldt.

4.Het belangeloos doel opgelegd door de wet bepaalt de wettelijke specialiteit. De wettelijke specialiteit belangt de openbare orde aan [14]. Ze bepaalt de rechts- en handelingsbekwaamheid van de vereniging en stichting en beperkt de bevoegdheid van hun organen om hen te verbinden [15]. Een handeling, gesteld buiten het wettelijk doel, is absoluut nietig [16]. Dit betekent dat uitkeringen die in strijd met het belangeloos worden verricht absoluut nietig zijn. Zoals hoger geschreven kunnen de hiervoor verantwoordelijke bestuurders voor de schade die hieruit voortvloeit worden aangesproken. De uitkeringen kunnen worden teruggevorderd van diegenen die ze hebben ontvangen.

Het statutaire voorwerp moet binnen het wettelijk bepaald belangeloos doel blijven. De (I)VZW en de stichtingen kunnen niet in hun doel opnemen dat ze uitkeringen aan leden of oprichters zullen verrichten zonder dat dit binnen het belangeloos doel wordt gekaderd. Anders kan de rechtspersoon worden nietig verklaard (randnr. 3).

B. Coöperatief gedachtegoed

5.De coöperatieve vennootschap werd ingevoerd in het Belgisch recht door de wet van 18 mei 1873. Zij werd omschreven als de vennootschap die is samengesteld door vennoten waarvan het aantal en de inbrengen veranderlijk zijn, en de aandelen niet aan derden kunnen worden overgedragen (gedeeltelijk overgenomen in art. 350 W.Venn.). Het veranderlijk kapitaal werd als kenmerkend beschouwd [17]. In praktijk wordt de coöperatieve vennootschap niet enkel aangewend voor vennootschappen met een groot aantal vennoten die gemakkelijk toe- en uit willen treden, maar gezien het flexibele karakter omwille van het veranderlijk kapitaal en grote vrijheid in de organisatie van het bestuur, ook voor joint ventures of gezamenlijke vennootschappen [18].

Coöperatieve vennootschappen die het coöperatief gedachtegoed willen uitdragen kunnen onder het huidig recht een erkenning aanvragen bij de minister bevoegd voor de Economie en deelnemen aan de werkzaamheden van de Nationale Raad voor de Coöperatie (wiens naam wordt gewijzigd in Nationale Raad voor Coöperatie, het Sociaal Ondernemerschap en de Landbouwonderneming), wat een aantal fiscale voordelen met zich meebrengt: zij genieten van een voordelig fiscaal statuut (vrijstelling van roerende voorheffing op eerste schijf van dividenden (art. 21, 6° WIB 1992) en een verlaagd belastingtarief (art. 215 WIB 1992). De Nationale Raad heeft als opdracht passende maatregelen te bestuderen en te bevorderen tot verspreiding van de beginselen en het ideaal van de coöperatie zoals met name gedefinieerd door de Internationale Coöperatieve Alliantie (ICO) en adviezen of voorstellen in verband met de vraagstukken over de coöperatieve bedrijvigheid over te maken aan een minister en, voor de aangelegenheden waarvoor deze bevoegd is, aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, ofwel op hun verzoek, ofwel uit eigen beweging en in de vorm van verslagen met vermelding van de verschillende standpunten die in de Nationale Raad zijn uiteengezet (art. 1/1 van de wet van 20 juli 1955).

De wetgever wil als onderdeel van een vereenvoudiging en vermindering van het aantal vennootschapsvormen, de coöperatieve vennootschap voorbehouden voor initiatieven die zich in de coöperatieve gedachte inschrijven. Bovendien laat het nieuwe regime van de besloten vennootschap (BV) een grote vrijheid aan de aandeelhouders in de uittekening van het organogram en de verhouding tussen de aandeelhouders, met inbegrip van de mogelijkheid voor aandeelhouders om uit te treden of te worden uitgesloten (zoals onder de huidige wetgeving ook kan in de coöperatieve vennootschap), zodat de coöperatieve vennootschap haar nut verliest als alternatief voor de besloten vennootschap.

De coöperatieve gedachte wordt in het WVV omschreven als de voldoening van de behoeften van haar aandeelhouders of derde belanghebbende partijen en/of de ontwikkeling van hun economische en sociale activiteiten. Dit kan door met hen overeenkomsten te sluiten over de levering van goederen, de verrichting van diensten of de uitvoering van werken in het kader van de activiteit die de vennootschap uitoefent of laat uitoefenen; dit kan middels een deelneming in één of meer andere vennootschappen (art. 6:1, § 1, eerste lid in fine WVV). Deze omschrijving sluit aan bij artikel 1, 3. van de EU-verordening nr. 1435/2003 van 22 juli 2003 op het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap (SCE). De SCE blijft overigens behouden, en de Belgische uitvoeringsbepalingen van de Europese verordening zijn terug te vinden in Boek 15 (Deel 5) van het nieuwe wetboek.

Aandeelhouder wordt men door toetreding, zoals dat vandaag het geval is, met dat verschil dat de coöperatieve vennootschap nieuwe mouture, naar het voorbeeld van de besloten vennootschap, geen kapitaal heeft. De inbreng in ruil voor aandelen, wordt geboekt als deel van het eigen vermogen. Bij uittreding ontvangen de aandeelhouders een scheidingsaandeel (randnr. 12).

De coöperatieve vennootschap die de coöperatieve gedachte miskent, kan worden ontbonden door de ondernemingsrechtbank, op verzoek van het Openbaar Ministerie of een belanghebbende; de rechter kan haar een termijn toestaan om zich in orde te stellen (art. 6:127 WVV).

C. Allemaal ondernemingen

6.De handelaar/koopman is door de wet van 15 april 2018, met ingang op 1 november 2018, vervangen door de onderneming als allesomvattend begrip voor personen die zich in het economisch verkeer begeven en voor rechtspersonen ook al voeren ze geen economische activiteit (art. I.1, 1° WER). Het zijn allemaal ondernemingen, ongeacht de aard van hun activiteit of hun doel (randnr. 2).

Een onderscheid tussen de verschillende ondernemingen naar gelang het soort van activiteit is niet meer verantwoord in onze moderne economie waar een andere opdeling naar boven komt, m.n. deze tussen de burger in haar of zijn persoonlijke levenssfeer aan de ene kant, en de onderneming, verkoper van diensten en producten, aan de andere kant. Daar tussen begeeft de burger zich op het economische terrein wanneer hij of zij met de onderneming handelt, het weze als consument of belegger [19]. Een steeds uitgebreidere regelgeving biedt een juridisch kader aan dit spanningsveld van uiteenlopende belangen waar de burger in contact treedt met de onderneming. De consumenten- en financiële wetgeving tot bescherming van de consument en de belegger is hieruit ontstaan [20]. De nieuwe taken van de FSMA als toezichthouder zijn hieraan ontsproten. Vanuit dit oogpunt zijn niet enkel de handelaar en de vrije beroeper, ondernemingen, maar ook de vereniging en de stichting actief in de non for profit sector die evenzeer producten en diensten aanbieden. Er is geen reden om deze onbaatzuchtige ondernemingen anders te behandelen dan vennootschappen en andere ondernemingen. Zij voeren allen een economische activiteit, en moeten dit zonder belemmering kunnen, maar binnen dezelfde spelregels en daarbij horende verplichtingen. Voor de burger die deelneemt aan deze economische activiteit, speelt het onderscheid tussen de verschillende aanbieders geen rol.

7.Aldus is het insolventierecht van toepassing op alle ondernemingen ongeacht of ze een economische activiteit voeren. Zij moeten zich bij de KBO inschrijven (art. III.49 WER) en een boekhouding voeren (art. III.82 WER). Ook de nieuwe bewijsregeling opgenomen in artikel 1348bis BW, die het bewijs in handelszaken vervangt, geldt voor de hiervoor vermelde ondernemingen (ongeacht of ze een economische activiteit ontplooien); ze spoort gelijk met de boekhoudwetgeving omdat ze voor een deel hierop is gesteund. De feitelijke vereniging ontsnapt aan deze dans.

Het voeren van een economische activiteit blijft, daarentegen, wel van belang als criterium voor de toepassing van bepaalde onderdelen van het WER die de marktverrichtingen reglementeren (onder meer in relatie met de particulier als consument). Dit is het geval voor de bepalingen inzake informatie, transparantie en niet-discriminatie van afnemers (Boek III, Titel 3), de mededinging (Boek IV), de mededinging en de prijsevoluties (Boek V), de marktpraktijken en consumentenbescherming (Boek VI), de buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen (Boek XVI), en de vordering tot staken en vordering tot collectief herstel (Boek XVII). Deze onderdelen van het WER zijn enkel van toepassing op organisaties die een economische activiteit voeren. Dit is dan ook het geval voor de feitelijke vereniging die een economische activiteit voert (zonder winst uit te keren).

Met economische activiteit wordt bedoeld het op duurzame wijze nastreven van een economisch doel, alsmede de verenigingen van deze ondernemingen (aldus de wettelijke omschrijving gebezigd door het WER). Met economisch doel wordt bedoeld elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd [21]. Een economische activiteit is het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt [22]. De verwijzing naar het duurzaam karakter van deze activiteit voegt niets toe, omdat dit besloten ligt in economische activiteit: het duurzaam nastreven van een economisch doel betekent dat een economische activiteit wordt gevoerd [23]. In andere woorden de activiteit is niet economisch indien ze eenmalig of sporadisch wordt gevoerd [24].

Van zodra de eenheid een dergelijke activiteit uitoefent, ongeacht het belang ervan in het geheel van haar activiteiten, is ze een onderneming [25]. De verplichtingen van het WER die gelden voor deze ondernemingen zullen dan, in de mate dat ze niet zien op de entiteit als dusdanig, enkel gelden voor deze economische activiteit.

De verenigingen van deze ondernemingen zien op de verenigingen van personen die op duurzame wijze een economisch doel nastreven [26]. Dit zijn dus de verenigingen van ondernemingen. Het is niet vereist dat ze een economische activiteit voeren [27].

II. Coöperatieve vennootschappen

8.Een coöperatieve vennootschap kan nog enkel met een coöperatief doel onder het WVV worden opgericht (dit is vanaf 1 mei 2019) (zie voor de omschrijving, randnr. 5). De bestaande coöperatieve vennootschappen die geen dergelijk doel hebben, hebben tot 1 januari 2024 om zich aan te passen of zich om te zetten in een andere rechtsvorm; zoniet worden ze van rechtswege omgezet in één van de volgende rechtsvormen: de COHA wordt van rechtswege omgezet in een VOF, en de CVBA in een BV (art. 41, § 2 WVV). De statuten van deze vennootschappen moeten worden aangepast; het bestuursorgaan is verplicht, op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid, een algemene vergadering daartoe bijeen te roepen (art. 41, § 3 WVV).

De coöperatieve finaliteit en de waarden van de coöperatieve vennootschap worden beschreven in de statuten en, in voorkomend geval, aangevuld met een uitvoerigere toelichting in het intern reglement of een handvest (art. 6:1, § 4 WVV). Een coöperatieve vennootschap die met een voorwerp dat niet beantwoordt aan dit wettelijk doel wordt opgericht, handelt in strijd met de openbare orde (schending van de wettelijke specialiteit), en kan nietig worden verklaard (art. 6:14, 3° WVV).

Benevens de coöperatieve gedachte blijft het veranderlijke aandeelhoudersbestand een (tweede) essentieel element van de coöperatieve vennootschap (CV) (art. 6:1, § 1, tweede lid WVV). Er wordt uitgegaan van een groot aantal aandeelhouders; dit verklaart dat de vereiste dat de CV op straffe van nietigheid door ten minste drie aandeelhouders wordt opgericht, behouden blijft (art. 6:3 WVV). Zijn er minder dan drie oprichters dan kan de nietigverklaring aan de ondernemingsrechtbank (van de zetel van de vennootschap) worden gevorderd (art. 2:34 en art. 6:14, 4° WVV); dit kan een scheidsgerecht zijn als deze krachtens een statutaire bepaling rechtsmacht heeft [28]. Deze nietigheidsgrond zal zelden voorkomen daar de CV, op straffe van nietigheid, voor notaris moet worden opgericht, en die zich ervan vergewist dat er voldoende oprichters zijn (art. 2:5, § 1 WVV). In praktijk zal dit zich voordoen als één van de oprichters als stroman of als naamlener optreedt [29]. In geval van nietigverklaring, wordt de vennootschap vereffend; de rechter kan de vereffenaar aanwijzen (art. 2:37 WVV). Regularisatie is mogelijk al dan niet nadat de rechter hiervoor een termijn heeft toegestaan (art. 2:38 WVV), als ze maar vóór de uitvoerbare uitspraak plaatsvindt [30].

Het volstaat dat het aandeelhoudersbestand kan veranderen; dat wordt mogelijk gemaakt door het juridisch kader dat toelaat dat aandeelhouders op een eenvoudige wijze kunnen toetreden en uittreden. Ze kunnen ook worden uitgesloten. Elke belanghebbende kan de gerechtelijke ontbinding vorderen als de CV minder dan drie aandeelhouders telt; de rechter kan een tijd laten aan de CV om zich in orde te stellen of zich om te zetten in een andere vennootschapsvorm. De ondernemingsrechtbank van het arrondissement waar zich de zetel van de vennootschap bevindt is bevoegd (art. 6:126 WVV). Een concurrent is een (rechtmatige) belanghebbende [31].

De coöperatieve gedachte betekent dat er een zekere controle op het aandeelhoudersbestand nodig is. Dit wordt bewerkstelligd door enkel toe te laten aandelen op naam met stemrecht uit te geven (art. 6:19 WVV). De CV kan haar aandelen niet certificeren noch laten verhandelen op een markt, ongeacht of ze gereglementeerd is (art. 6:1, § 2 WVV). Ze kan daarnaast wel obligaties uitgeven zelf in gedematerialiseerde vorm verhandelbaar op een al dan niet gereglementerde markt; maar de uitgifte van converteerbare obligaties en inschrijvingsrechten is niet toegelaten [32] (art. 6:19 en art. 6:1, § 2 WVV). De identiteit van de aandeelhouder en het aantal aandelen en van welke soort hij of zij aanhoudt, worden in het aandelenregister ingeschreven dat elektronisch kan worden bijgehouden (art. 6:23 en 6:24 WVV; art. 6:25 bepaalt welke informatie in het aandelenregister wordt opgenomen).

De CV heeft een vermogen, geen kapitaal. Het aanvangsvermogen moet bij oprichting toereikend zijn; daartoe wordt een financieel plan opgesteld zoals dat het geval is voor de BV (art. 6:4 en art. 6:5 WVV). Zij spoort gelijk met de besloten vennootschap (BV). Dit is eveneens zo voor de instandhouding van het vermogen en de mogelijkheid winst uit te keren; elke winstuitkering moet de nettoactief- en liquiditeitstest die ook gelden voor de BV doorstaan (art. 6:115 en art. 6:116 WVV). Het volgestorte deel van het vaste gedeelte van het kapitaal en de wettelijke reserve van bestaande coöperatieve vennootschappen worden op de dag dat het WVV op hen van toepassing is - dit is op 1 januari 2020, of eerder als ze daarvoor door middel van een statutenwijziging hebben gekozen op de datum van publicatie van deze statutenwijziging - van rechtswege omgezet in een statutair onbeschikbare eigen vermogensrekening; het niet volgestorte gedeelte wordt omgevormd in een eigen vermogensrekening “niet-opgevraagde inbrengen”; bij volstorting worden deze gelden geboekt op de onbeschikbare eigen vermogensrekening (art. 39, § 2, tweede lid WVV). Het veranderlijk kapitaal verandert in een beschikbare vermogensrekening, die krachtens een statutaire bepaling onbeschikbaar kan worden gemaakt.

De wetgever heeft er voor gekozen de CV te spiegelen aan de BV. Gezien het eigen karakter van de CV werd er uiteindelijk wel voor gekozen een volledig hoofdstuk met bepalingen die eigen zijn aan de CV in het WVV op te nemen. Veel van deze bepalingen zijn een kopie van de bepalingen die gelden voor de BV. Het volstaat dan ook te verwijzen naar de bijdrage van Henri Culot en Didier Willermain in dit tijdschrift. Zijn niet van toepassing op de CV: de regels inzake inkoop van eigen aandelen, de geschillenregeling en het uitkoopbod [33]. Inkoop of inpandneming van haar eigen aandelen al dan niet via een dochtervennootschap is overigens verboden (art. 6:53 WVV).

9.Elk aandeel moet ten minste recht geven op één stem (art. 6:40 WVV). In de statuten kunnen wel aandelen met een meervoudig stemrecht worden gecreëerd, dat niet in verhouding tot de inbreng staat; indien niets anders is bepaald, hebben alle aandeelhouders een gelijk stemrecht [34]. Elk aandeel geeft recht op een deel in de winst (art. 6:40 WVV). Een statutaire bepaling die dat recht zou ontzeggen aan een aandeelhouder wordt voor niet geschreven gehouden (art. 6:15 WVV).

De aandelen zijn vrij overdraagbaar tussen aandeelhouders, tenzij de statuten anders bepalen (art. 6:52 WVV). De statuten kunnen elke overdracht verbieden [35] of aan deze overdracht voorwaarden verbinden, zoals een goedkeuring door een vennootschapsorgaan of een maximum aantal aandelen (per aandeelhouder). Een overdrachtsverbod verhindert niet dat de aandeelhouder uittreedt (randnr. 12).

De overdracht is enkel mogelijk aan derden die behoren tot een door de statuten bepaalde categorie en voldoen aan de statutaire vereisten. Indien een toestemming is vereist, dan beslist het bestuursorgaan, tenzij de statuten deze bevoegdheid aan de algemene vergadering voorbehouden. De statuten kunnen bepalen dat dit orgaan een kandidaat-verwerver kan weigeren, maar dan moet de weigering worden gemotiveerd; overdrachten met miskenning van deze bepaling, kunnen niet aan de vennootschap of aan derden worden tegengeworpen, ongeacht de goede of kwade trouw van de overnemer en zelfs wanneer een statutaire overdrachtsbeperking niet in het aandelenregister is opgenomen (art. 6:54 WVV).

10.Het bestuur wordt toevertrouwd aan één of meer bestuurders die al dan niet in een college beslissingen nemen. Zij worden benoemd door de algemene vergadering; dit kan ook in de statuten (art. 6:58 WVV). De aandeelhouders beschikken over een grote vrijheid het bestuur in te richten naar hun behoeften. Het is daarbij mogelijk een directiecomité in te stellen [36]. Ook kan een orgaan van dagelijks bestuur worden ingesteld (art. 6:67 WVV).

De aandeelhouders zijn gerechtigd om deel te nemen aan de algemene vergadering en over alle agendapunten te stemmen. De bijeenroeping gebeurt volgens de regels die gelden voor de BV, en kunnen nader worden uitgetekend in de statuten, en in aanvulling op de statuten, in een intern reglement (art. 6:68 et seq. WVV). Dit intern reglement kan niet alleen bepalingen bevatten tot regeling van de werking van de vennootschap(sorganen) maar ook aanvullende en bijkomende bepalingen over de rechten van de aandeelhouders ook al vereist het wetboek hiervoor een statutaire bepaling of raken ze aan de rechten van de aandeelhouders, de bevoegdheid van de organen of de organisatie en de werkwijze van de algemene vergadering (art. 6:69, § 2 WVV). Dit is uniek in het vennootschapsrecht. Evenwel is hiervoor vereist dat de statuten uitdrukkelijk toelaten dat deze materies in een intern reglement aanvullend en bijkomend worden geregeld, en het intern reglement, ten minste voor deze zaken, door de algemene vergadering wordt goedgekeurd met naleving van de aanwezigheids- en meerderheidsvereisten voor een statutenwijziging. In het intern reglement kunnen aldus zaken die de aandeelhouders aanbelangen nader worden geregeld, zoals bijvoorbeeld de verwerving van de hoedanigheid van aandeelhouder, het aantal aan te houden aandelen, de aan de aandelen verbonden rechten, de berekening van het scheidingsaandeel en de uitsluitingsgronden [37]. Er is hiervoor geen notaris vereist.

De algemene vergadering wordt 15 dagen voordien bijeengeroepen door het bestuursorgaan en, in voorkomend geval de commissaris. Zij moet worden bijeengeroepen indien aandeelhouders die 1/10 van het aantal uitgegeven aandelen vertegenwoordigen dat vragen; de door hen voorgestelde agendapunten worden in de oproeping opgenomen (art. 6:70, § 1 WVV). In beginsel zendt het bestuur de stukken die krachtens de statuten en de wet moeten worden overgelegd, niet mee met de oproepingsbrief; de aandeelhouder kan ze op de zetel inzien en kan er aldaar een kopie van bekomen; maar de statuten kunnen de mededeling in bijlage bij de oproepingsbrief opleggen (art. 6:70 WVV). Met deze regeling wil men de kosten van verzending van stukken beperken voor coöperatieve vennootschappen met een zeer groot aantal aandeelhouders [38]. Het huidige artikel 381 W.Venn. bepaalt dat wanneer de stukken niet moeten worden meegezonden, de aandeelhouder kan vragen dat ze hem kunnen worden toegezonden; in de nieuwe regeling moet hij ter plaatse gaan om ze te gaan halen. Als men dit niet wenst, en bijvoorbeeld een toezending per e-mail wil opleggen als de aandeelhouder om een kopie vraagt, moet dit in de statuten worden bepaald, of mits toelating in de statuten, in het huishoudelijk reglement (zie eerder in dit randnr.).

11.Kenmerkend voor de CV is de soepele toetreding zonder dat hiervoor een statutenwijziging nodig is. Het nieuwe wetboek bevat een uitvoerige regeling die dit mogelijk moet maken. Daar dit de essentie van de CV betreft, kan hiervan niet worden afgeweken tenzij het wetboek dit uitdrukkelijk bepaalt [39]. De statuten kunnen aan de toetreding wel voorwaarden verbinden, zoals bepaalde kwalificaties (art. 6:106 WVV). Bestaande aandeelhouders kunnen op nieuwe aandelen inschrijven. Maar ook derden kunnen dat indien zij voldoen aan de statutaire vereisten om aandeelhouder te worden. In de statuten mag worden bepaald dat een kandidaat-inschrijver die nog geen aandeelhouder is, kan worden geweigerd, mits motivering van deze weigering.

Het bestuursorgaan beslist over de uitgifte van nieuwe aandelen. Deze bevoegdheid kan aan de algemene vergadering worden voorbehouden door een bepaling in de statuten. Indien het bestuursorgaan bevoegd is, moet het zich daarbij beperken tot uitgifte van aandelen van een in de statuten omschreven soort, tenzij de algemene vergadering door een besluit genomen volgens de regels van de statutenwijziging anders zou beslissen en het bestuursorgaan machtigt om een nieuwe soort aandelen uit te geven (art. 6:108 WVV). In dat laatste geval bepaalt het bestuursorgaan de rechten die aan deze nieuwe soort zijn verbonden. De statuten kunnen de modaliteiten van de uitgifte vastleggen en, al dan niet per soort, een maximum aantal uit te geven aandelen bepalen.

Bij een inbreng in natura geldt de verslagverplichting: een verslag van het bestuursorgaan met een gemotiveerde waardering en van de commissaris, of, bij gebreke hiervan, een bedrijfsrevisor over de toegepaste waardering en de aangewende waarderingsmethoden, die beide worden neergelegd en bij mededeling van neerlegging bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad (art. 6:110 WVV). Inbrengen in natura moeten niet meer waardeerbaar zijn naar economische maatstaven. Derhalve is de inbreng van nijverheid ook mogelijk in de CV. De regels die gelden voor de BV gelden voor deze inbreng (art. 6:11 WVV). Bij inbreng van geld geldt geen voorkeurrecht, en moet het geld niet worden gestort op een geblokkeerde bankrekening.

Het bestuursorgaan werkt het aandelenregister bij; daarbij worden vermeld: het aantal nieuwe aandelen, in voorkomend geval de soort, de identiteit van de inschrijvers, de datum van uitgifte, de inschrijvingsprijs en de gedane stortingen. Eén keer per jaar op de gewone algemene vergadering brengt het bestuursorgaan verslag uit over de uitgifte van de nieuwe aandelen gedurende het voorgaande boekjaar, waarin worden vermeld: het aantal bestaande en nieuwe aandeelhouders, het aantal en de soort aandelen, de betaalde vergoeding en de eventuele andere modaliteiten. De identiteit van de aandeelhouders moet in dit verslag enkel worden meegedeeld als de statuten dat opleggen (art. 6:108, § 2 WVV). Elke aandeelhouder kan deze informatie, met inbegrip van de identiteit van de aandeelhouders, in het aandelenregister gaan inzien (art. 6:24 WVV).

Het jaarverslag vermeldt het aantal bestaande aandelen per soort per einde van het boekjaar. Indien een jaarverslag niet verplicht is, wordt een bijzonder stuk met deze informatie opgemaakt en samen met de jaarrekening neergelegd (art. 6:124 WVV).

12.Aandeelhouders kunnen steeds uittreden. Dat kan niet worden verboden (art. 6:120, § 1, eerste lid WVV). De uittreding van oprichters is enkel toegelaten met ingang van het 3de boekjaar na de oprichting (art. 6:120, § 1, tweede lid, 1° WVV). Er is geen statutenwijziging vereist (daarin verschilt de uittreding van de gelijkaardige regeling die geldt voor de BV (art. 5:154, § 3 WVV)).

De uittreding is in beginsel de vrije keuze van de aandeelhouder. Zij is echter van rechtswege (ook tijdens de eerste 2 boekjaren en de laatste 6 maanden van het boekjaar), tenzij de statuten uitdrukkelijk anders bepalen, in het geval van overlijden, faillissement, kennelijk onvermogen, vereffening of onbekwaamverklaring. De aandeelhouder, de erfgenamen, de schuldeisers of vertegenwoordigers hebben recht op de uitkering van het scheidingsaandeel. Zij kunnen de ontbinding van de vennootschap niet vorderen (art. 6:121 WVV; overname van art. 375 W.Venn.). De verwijzing naar de vereffening van de aandeelhouder-rechtspersoon (en niet naar de ontbinding) is bedoeld opdat deze het aandeelhouderschap in de CV nog kan veilig stellen door een fusie of splitsing met een andere rechtspersoon die niet in vereffening is; dit kan enkel als de vereffening nog geen aanvang heeft genomen (zie art. 12:12 WVV) [40]. De statuten kunnen ook bepalen, maar dat lijkt evident, dat de aandeelhouder die niet langer beantwoordt aan de statutaire voorwaarden om aandeelhouder te worden, wordt geacht op dat ogenblik van rechtswege uit te treden (art. 6:122 WVV).

De modaliteiten van de uittreding worden in de statuten geregeld. Als de statuten hieromtrent niets anders bepalen, geldt daarbij het volgende: de aandeelhouders kunnen enkel gedurende de eerste 6 maanden van het boekjaar uittreden; een aandeelhouder kan enkel met al zijn aandelen uittreden en deze aandelen worden vernietigd; de uittreding heeft pas uitwerking op de laatste dag van de 6de maand van het boekjaar en het bedrag van het scheidingsaandeel moet ten laatste één maand nadien worden uitbetaald; het bedrag van het scheidingsaandeel is gelijk aan het bedrag van de voor deze aandelen werkelijk gestorte en nog niet terugbetaalde inbreng zonder dat het evenwel het bedrag van de nettoactief waarde van deze aandelen zoals die blijkt uit de laatste goedgekeurde jaarrekening mag overschrijden (art. 6:120, § 1, tweede lid, 2°-5° WVV). Onder het huidig recht wordt aanvaard dat de statuten het scheidingsaandeel anders kunnen bepalen en herleiden tot een forfaitair bedrag [41]. Dit wordt nu uitdrukkelijk bevestigd in de wet. Er zou dan ook geen bezwaar tegen bestaan dat elk recht op een scheidingsdeel is uitgesloten; dit is geen uitsluiting van deelname in de winst, omdat de aandeelhouder tot aan zijn uitsluiting wel recht heeft op dividenden [42].

Voor de uitbetaling mag enkel beschikbare winst worden aangewend, met andere woorden het nettoactief mag hierdoor niet negatief worden en niet dalen beneden de statutair onbeschikbare reserves (nettoactieftest), en het bestuursorgaan heeft in een verslag vastgesteld dat de vennootschap volgens de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen, na de uitkering in staat blijft haar schulden te voldoen naarmate deze opeisbaar worden over een periode van ten minste 12 maanden te rekenen van de datum van de uitkering (liquiditeitstest) (art. 6:115 en 6:116 jo. art. 6:120, § 1, tweede lid, 6° WVV). Over beide testen moet de commissaris, als er één is, een verslag uitbrengen (zie hierover de bijdragen van H. Culot en D. Willermain). Indien het scheidingsaandeel ingevolge deze testen niet of niet volledig kan worden uitbetaald, wordt het recht op betaling ervan opgeschort tot er (weer) beschikbare winst is. Dit bedrag wordt dan betaald vóór elke andere uitkering aan de aandeelhouders. Er is geen interest verschuldigd op dit bedrag (art. 6:120, § 1, derde lid WVV). Van deze regeling mag in de statuten niet worden afgeweken.

Het aandelenregister wordt door het bestuursorgaan bijgewerkt en op de gewone algemene vergadering brengt dit orgaan verslag uit over de uittredingen van het voorgaande boekjaar (art. 6:120, § 2 WVV; voor de informatie die daarbij moet worden meegedeeld, zie vorig randnr.). Zie voor de informatie die in het jaarverslag of, bij gebreke, in een bijzonder stuk, moet worden openbaar gemaakt, het eind van het vorige randnr.

13.De CV kan te allen tijde [43] een aandeelhouder om een wettige reden uitsluiten. De statuten kunnen deze mogelijkheid niet uitsluiten (art. 6:123 WVV). De wettige reden is door de rechtspraak uitgewerkt in het licht van de oude regel opgenomen in artikel 370 W.Venn. die in het nieuwe wetboek is overgenomen. Het gaat om elk laakbaar gedrag waardoor van de andere aandeelhouders niet langer kan worden verwacht dat ze nog willen samenwerken met de betrokken aandeelhouder [44]. Bijkomende wettige redenen kunnen in de statuten worden bepaald [45]. Het voorstel tot uitsluiting wordt aan de geviseerde aandeelhouder door het bevoegde orgaan meegedeeld; het moet zijn gemotiveerd, dit wil zeggen het moet toelichten waaruit de wettige reden bestaat en waarom die aanleiding geeft tot uitsluiting. De mededeling gebeurt bij aangetekende brief tenzij de aandeelhouder had aangegeven via e-mail (of ander gelijkwaardig communicatiemiddel) met de vennootschap te communiceren (art. 6:123, § 1, eerste lid WVV dat verwijst naar art. 2:31 WVV). Aan de aandeelhouder wordt gevraagd om haar of zijn opmerkingen schriftelijk te kennen te geven via hetzelfde communicatiemiddel, aan het orgaan dat bevoegd is om over de uitsluiting te beslissen, binnen één maand na mededeling van het voorstel tot uitsluiting (art. 6:123, § 1, derde lid WVV).

De algemene vergadering beslist over de uitsluiting. De statuten kunnen het bestuursorgaan hiermee belasten (art. 6:123, § 1, tweede lid WVV). De aandeelhouder moet worden gehoord als hij of zij daarom verzoekt (art. 6:123, § 1, vierde lid WVV). Hij of zij mag zich laten bijstaan door een advocaat [46]. De rechten van verdediging schrijven dit voor. Het besluit tot uitsluiting wordt gemotiveerd (art. 6:123, § 1, laatste lid WVV).

Het gemotiveerd besluit van uitsluiting wordt door het bestuursorgaan binnen de 15 dagen aan de aandeelhouder meegedeeld bij aangetekende brief of, indien hij of zij voor dit communicatiemiddel heeft gekozen, via e-mail of een ander gelijkwaardig communicatiemiddel. Het bestuursorgaan schrijft de uitsluiting in, in het aandelenregister (art. 6:123, § 2 WVV), en werkt het aandelenregister bij (art. 6:123, § 4 WVV). Er is geen andere publiciteit vereist, behoudens dat in het jaarverslag of, indien geen moet worden opgemaakt, in een afzonderlijk stuk dat samen met de jaarrekening wordt openbaar gemaakt, het aantal bestaande aandelen per soort per einde van het boekjaar wordt opgegeven (art. 6:124 WVV). Elke aandeelhouder kan het aandelenregister inzien (art. 6:24 WVV).

De vennootschap betaalt aan de aandeelhouder de waarde van haar of zijn scheidingsaandeel uit overeenkomstig hetgeen geldt voor de uittreding, dus onder meer in de mate dat er beschikbare winst is. De statuten kunnen, binnen de grenzen van de beschikbare winst, dit anders regelen en zelfs elke betaling van een scheidingsaandeel uitsluiten [47]. De aandelen worden vernietigd. De uitgesloten aandeelhouder kan de vereffening omwille van haar of zijn uitsluiting niet vorderen (art. 6:123, § 3 WVV).

III. Verenigingen en stichtingen
A. Feitelijke vereniging

14.De vereniging zonder rechtspersoonlijkheid wordt aangemerkt als feitelijke vereniging, en voor het eerst vermeld in het recht. Zij bestaat natuurlijk al langer. Hoewel haar benaming doet vermoeden dat ze niet juridisch is, is ze wel gesteund op een rechtshandeling. Ze ontstaat uit een overeenkomst tussen twee of meer partijen. Zij wordt omschreven als “een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid beheerst door de overeenkomst tussen partijen” (art. 1:6, § 1 WVV). Deze overeenkomst moet niet schriftelijk zijn. Een geschreven overeenkomst is geen geldigheidsvereiste (evenmin als dat voor de maatschap is). Er ligt wel een overeenkomst aan ten grondslag, maar deze kan mondeling zijn of blijken uit een geheel van geschriften.

De feitelijke vereniging streeft een belangeloos doel na in het kader van de activiteiten die ze tot voorwerp heeft. Zij keert geen winsten uit aan haar leden (behoudens als onderdeel van het belangeloos doel: zie randnr. 3). Is de uitkering (buiten het belangeloos doel) de bedoeling van de partijen dan kwalificeert ze als een maatschap. Indien dat niet de bedoeling is, kan elke partij de nietigverklaring van de uitkering vorderen wegens strijdigheid met het wettelijk doel van de vereniging. Dit geldt ook voor uitkeringen aan haar bestuurders of anderen die niet kaderen in het belangeloos doel.

15.De feitelijke vereniging is geen rechtspersoon. Ze heeft wel een doelgebonden onverdeeld vermogen zoals een maatschap dat heeft. Voor de maatschap wordt dit erkend en de gevolgen ervan omschreven in de artikelen 4:13 tot 4:15 WVV. Dezelfde regels gelden voor de feitelijke vereniging [48], daar ze stammen uit wat de rechtspraak en rechtsleer hebben ontwikkeld met betrekking tot een vermogen dat door partijen die samenwerken wordt bestemd tot de verwezenlijking van een door hen gekozen doel [49].

Het nieuwe wetboek bevat geen bijkomende bepalingen naast de voormelde omschrijving. Bijgevolg geldt het gemeen verbintenissenrecht, en doen partijen er goed aan zoveel mogelijk in de overeenkomst uit te schrijven. Bij gebreke van rechtspersoonlijkheid zijn de leden met hun persoonlijk vermogen aansprakelijk voor de verbintenissen aangegaan door het bestuur en andere vertegenwoordigers van de vereniging in de verenigingsactiviteit. Indien de activa van de vereniging niet volstaan, kan de schuldeiser zich tegen de leden keren. Elk lid is zonder beperking aansprakelijk zij het voor een gelijk deel van de verbintenis; er is geen hoofdelijkheid (art. 1202 BW[50].

16.De feitelijke vereniging kan als rechtspersoon worden opgericht, maar moet dan de vorm aannemen van één van de rechtspersonen erkend door het recht. Dit kan zijn de VZW of IVZW, ofwel een hospitaalcongregatie, ziekenfonds, landsbond of vereniging van mede-eigenaars (zie randnr. 1).

B. Nieuwigheden gemeenschappelijk aan verenigingen en stichtingen

17.Het regime van de VZW, de IVZW en de stichtingen werd bij de inkanteling in het nieuwe wetboek, nauwelijks gewijzigd. De belangrijkste wijzigingen zijn te vinden in de toepassing op de verenigingen (en de stichtingen) van de gemeenschappelijke bepalingen die in het huidige wetboek enkel voor vennootschappen gelden. Deze gemeenschappelijke bepalingen zijn nu opgenomen in Boek 2 dat geldt voor alle rechtspersonen ongeacht hun belangeloos of winstdoel. Dit is het geval voor de vereiste van de vaste vertegenwoordiger voor de bestuurder-rechtspersoon, de hoofdelijke aansprakelijkheid wegens bestuursfouten en de nietigheidsregeling voor besluiten van vennootschapsorganen.

De VZW en IVZW veronderstellen ook een overeenkomst daar er tenminste twee oprichters moeten zijn, ook al wordt voor de IVZW - wat ook kan voor de VZW - deze overeenkomst voor notaris verleden. Een stichting kan door één persoon worden opgericht; dit moet voor notaris.

Hierna worden de belangrijkste wijzigingen eigen aan de VZW, IVZW en stichtingen aangehaald.

18.De regeling voor verbintenissen aangegaan voor de rechtspersoon in oprichting is gelijklopend voor alle rechtspersonen beheerst door het nieuwe wetboek. Zij kunnen retroactief worden overgenomen indien ze zijn aangegaan niet eerder dan 2 jaar vóór de verwerving van de rechtspersoonlijkheid en binnen de 3 maanden na die datum door het bevoegde orgaan van de ondertussen opgerichte rechtspersoon zijn bevestigd (art. 2:2 WVV). Onder het oude recht loopt de tweede termijn voor (I)VZW's en stichtingen op tot 6 maanden (art. 3, 29, § 3 en 50, § 2 V&S Wet), en is die van vennootschappen beperkt tot 2 maanden (art. 60 W.Venn.).

De opschorting van de vordering van een VZW die haar statuten of andere stukken niet neerlegt (art. 26 V&S-wet), wordt afgeschaft. Wel geldt de exceptie van niet-ontvankelijkheid als ze niet in de KBO is ingeschreven (art. III.26 WER).

De opschorting wordt wel behouden voor de IVZW (art. 10:3 WVV) en de stichtingen (art. 11:3 WVV), en de buitenlandse verenigingen en stichtingen die hun stukken niet openbaar maken overeenkomstig het nieuwe wetboek (art. 9:27 en art. 11:16 WVV). Dit onderscheid met de VZW is onbegrijpelijk.

Giften van meer dan 100.000 EUR die geen handgiften zijn behoeven nog steeds de machtiging van de minister van Justitie of zijn vertegenwoordiger (art. 9:22, 10:11 en 11:15 WVV). Dit is een verouderde bepaling en de wetgever liet die beter achterwege. De machtiging vindt haar grondslag in de vrees voor de dode hand, en gaat terug op een tijd dat de toekenning van rechtspersoonlijkheid aan organisaties met een onbaatzuchtig doel de toestemming van de overheid vereiste. Die tijden zijn voorbij sinds de mogelijkheid een VZW en een private stichting zonder overheidsmachtiging op te richten [51].

De ontbinding en vereffening zijn geregeld in Boek 2 (zie hierover de bijdrage van Jean-Philippe Lebeau), zij het in een afzonderlijk hoofdstuk dat specifiek is aangepast aan de verenigingen om onder meer rekening te houden met de onbaatzuchtige bestemming van het vereffeningsoverschot. Daarbij wordt het verbod van zetelverplaatsing zonder gerechtelijke homologatie of de naam te wijzigen op de verenigingen en stichtingen toepasselijk gemaakt, en gelden voor de verenigingen, de mogelijkheid van ontbinding en vereffening in één akte, de verplichting tot gerechtelijke bevestiging of homologatie van de vereffenaar in de vereniging die verlieslatend is, de Prokura-leer voor de vereffenaar, de machtiging van de algemene vergadering voor bepaalde vereffeningsbesluiten, de verplichting elk jaar een jaarrekening voor te leggen aan de algemene vergadering, het verbod te handelen in geval van een belangenconflict van een vereffenaar, het verdelingsverslag voor te leggen aan de rechter bij een verlieslatende vereffening, en de mogelijkheid van gerechtelijke heropening van de vereffening bij ontdekking van vergeten activa. De vereffening van stichtingen is summier geregeld daar ze gebeurt met toestemming en onder toezicht van de rechter.

19.Het nieuwe wetboek biedt verruimde mogelijkheden voor de herstructurering van verenigingen en stichtingen. Het wordt hen mogelijk gemaakt om door fusie of splitsing hun vermogen in te brengen in één of meer rechtspersonen die hun belangeloos doel verderzetten (art. 13:1 WVV). Ook kunnen ze een bedrijfstak of de algemeenheid inbrengen in een andere VZW, IVZW of stichting (art. 13:10 WVV).

Een VZW kan in een IVZW en omgekeerd worden omgezet (art. 14:46 WVV).

Een VZW kan worden omgezet in een erkende coöperatieve vennootschap met sociaal oogmerk (CVSO) of een coöperatieve vennootschap erkend als sociale onderneming (CV erkend als SO) met behoud van rechtspersoonlijkheid (art. 14:37 WVV).

Omzetting in een vennootschap met sociaal oogmerk was al mogelijk onder het huidig recht (art. 26bis V&S-wet). De nieuwigheid is dat vandaag een vennootschap ook in een VZW of een IVZW kan worden omgezet (art. 14:31 WVV). Deze vennootschap moet niet zijn erkend als sociale onderneming; en elke vennootschapsvorm komt in aanmerking. Daarbij wordt begrijpelijkerwijze uitgegaan van de eenparige instemming van alle vennoten of aandeelhouders (art. 14:34 WVV). Hiermee geven alle vennoten of aandeelhouders aan dat ze geen winsten meer willen ontvangen, en de hele activiteit met inbegrip van de reserves willen bestemmen voor een onbaatzuchtig doel. Daar zowel vennootschap als VZW economische activiteiten kunnen ontplooien, moet dit geen wijziging in de activiteit tot gevolg hebben.

De mogelijkheid van omzetting van een private stichting in een stichting van openbaar nut (art. 44 V&S-wet) blijft behouden (art. 14:67 WVV). Omgekeerd blijft niet mogelijk.

Het WVV bevat een procedure voor de grensoverschrijdende omzetting bij immigratie en emigratie van verenigingen (art. 14:51 WVV) en stichtingen (art. 14:68 WVV).

C. VZW

20.De VZW is een vereniging met rechtspersoonlijkheid (art. 9:1 WVV). Verder wordt in dit artikel 9:1 bepaald dat het een vereniging is “waarvan de leden in die hoedanigheid niet aansprakelijk zijn voor de verbintenissen die de vereniging aangaat”. Dit is een onnodige herhaling die is overgenomen uit artikel 2bis van de V&S-wet. Rechtspersoonlijkheid doet een (nieuw en zelfstandig) rechtssubject ontstaan waarvoor anderen zoals de leden niet aansprakelijk zijn (art. 1119 BW). De rechtspersoon heeft een afzonderlijk vermogen waarvoor hij alleen aansprakelijk is, tenzij de wet anders bepaalt [52]. Een uitdrukkelijke bepaling dat de leden in die hoedanigheid niet aansprakelijk zijn voor de verbintenissen die de vereniging aangaat is overbodig en werkt verwarrend.

De VZW moet een belangeloos doel hebben en dient het uitkeringsverbod te eerbiedigen (randnr. 2). Zij kan eender welke activiteit voeren, met inbegrip van elke economische activiteit en vanuit dit opzicht vennootschappen zonder beperking beconcurreren.

De VZW kan door twee personen, natuurlijke of rechtspersonen, worden opgericht. Onder de V&S-wet waren drie oprichters vereist (art. 2, eerste lid, 3° V&S-wet). Zij kan worden nietig verklaard indien ze wordt opgericht door één persoon, of er minder dan twee geldig verbonden personen zijn (art. 9:4, 1° WVV). Indien na oprichting de VZW minder dan twee leden telt, kan iedere belanghebbende en het Openbaar Ministerie in rechte de ontbinding vorderen (art. 2:113, § 1, 5° WVV).

21.Het ledenregister waarin alle informatie over de leden moet worden bijgehouden en dat wordt bijgewerkt door de raad van bestuur, kan in elektronische vorm worden aangehouden. Bij KB kunnen de voorwaarden hiervoor worden bepaald (art. 9:3, § 1, eerste lid in fine WVV). De leden nemen er inzage van op de zetel van de vereniging op de datum en het uur overeengekomen met de raad van bestuur. Ook de overheid kan er kennis van nemen (art. 9:3, § 1, tweede en derde lid WVV). Andere derden hebben hiertoe geen toegang.

De VZW wordt bestuurd door een raad van bestuur van ten minste drie leden. Een rechtspersoon kan tot bestuurder worden benoemd, maar moet dan een vaste vertegenwoordiger aanstellen (art. 2:55 WVV). De weinig praktische regel dat de raad van bestuur minder leden moet tellen dan het aantal leden en als gevolg steeds één lid van deelname aan het bestuur uitsloot, wordt afgeschaft. Indien de VZW maar twee leden telt, volstaan twee bestuurders; elke statutaire bepaling die aan één bestuurder een doorslaggevende stem toekent, heeft zolang geen uitwerking (naar het voorbeeld van de NV) (art. 9:5 WVV). Coöptatie indien een bestuursopdracht openvalt wordt uitdrukkelijk mogelijk gemaakt (art. 9:6, § 2 WVV).

Opdat een bestuurder zich door een andere bestuurder kan laten vervangen en vertegenwoordigen op een vergadering is een statutaire bepaling nodig (art. 9:9, tweede lid WVV). Een gelijkaardig gebod geldt ook voor de stichtingen (art. 11:10 WVV), maar niet voor de vennootschappen.

De mogelijkheid om de algemene vertegenwoordigingsbevoegdheid buiten het dagelijks bestuur op te dragen aan personen die geen bestuurder zijn (voorzien in het oude art. 13 V&S-wet) is afgeschaft. Zoals in andere rechtspersonen beheerst door het nieuwe wetboek, is deze delegatie enkel mogelijk aan bestuurders (art. 9:7, § 2 WVV). De niet-tegenwerpelijkheid van doeloverschrijdende handelingen zoals van toepassing op vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid geldt nu ook voor de VZW. De schending van het voorwerp (in het W.Venn., statutair doel genaamd) kan enkel worden ingeroepen tegen zij waarvan de VZW bewijst dat ze daarvan op de hoogte waren of er, gezien de omstandigheden, niet onkundig van konden zijn; de bekendmaking van de statuten alleen is geen voldoende bewijs hiervan (art. 9:11 WVV).

De nieuwe belangenconflictenregeling van toepassing op de BV, CV en NV geldt voor de VZW, met een aantal verschilpunten. De bestuurder moet, zoals in de vennootschap, melden dat hij of zij een belangenconflict heeft en haar of zijn verklaring wordt in de notulen opgenomen; hij of zij mag deelnemen aan de beraadslaging noch aan de stemming (art. 9:8 WVV). Enkel in grote verenigingen omschrijft de raad van bestuur de beslissing of verrichting en de vermogensrechtelijke gevolgen ervan voor de vereniging en verantwoordt hij het besluit in de notulen; dat deel van de notulen wordt in het jaarverslag of een bijzonder stuk opgenomen en samen met de jaarrekening openbaar gemaakt. Als er een commissaris is, beschrijft hij of zij in haar of zijn controleverslag de vermogensrechtelijke gevolgen. Een belangrijk verschil met vennootschappen is dat de algemene vergadering moet tussenkomen en de beslissing moet nemen van zodra een meerderheid van de aanwezige of vertegenwoordigde bestuurders een belangenconflict heeft; in vennootschappen is dat pas het geval als alle bestuurders een belangenconflict hebben. Men wil blijkbaar vermijden dat in een VZW waarin het bestuur altijd aan een collegiaal bestuursorgaan wordt toevertrouwd, één bestuurder alleen de beslissing neemt. Voor het overige spoort de procedure gelijk met die die geldt voor vennootschappen (art. 5:76 en art. 7:97 WVV). De regeling geldt niet voor beslissingen die betrekking hebben op gebruikelijke verrichtingen die plaatshebben onder de voorwaarden en tegen de zekerheden die op de markt gewoonlijk gelden voor soortgelijke verrichtingen (art. 9:8, § 3 WVV).

De raad van bestuur kan nu ook de schriftelijke besluitvorming volgen (ook al bepalen de statuten niets), met dien verstande dat, zoals bij besloten en naamloze vennootschappen (art. 5:75 en 7:95 WVV), de besluiten met eenparigheid worden aanvaard. De schriftelijke besluitvorming is niet beperkt tot uitzonderlijke gevallen en wanneer de dringende noodzakelijkheid en het belang van de vennootschap zulks vereisen (zoals voorheen het geval was voor de NV en de stichting). Als iedereen op dezelfde lijn zit, is geen beraadslaging nodig. De statuten kunnen bepalen dat bepaalde besluiten niet op deze wijze kunnen worden genomen en derhalve steeds het voorwerp van een beraadslaging moeten uitmaken (art. 9:9, eerste lid WVV).

De wettelijk voorbehouden bevoegdheden van de algemene vergadering stemmen overeen met wat was bepaald onder de oude wet (art. 4 V&S-wet), met die uitzondering dat nu uitdrukkelijk is bepaald dat ook de bezoldiging van de bestuurders door de algemene vergadering wordt vastgelegd (art. 9:12, 2° WVV). Dit ligt in de lijn met wat voor de andere rechtspersonen in het nieuwe wetboek is bepaald.

Zoals voor vennootschappen moeten de bestuurders en de commissaris nu krachtens een uitdrukkelijke bepaling aanwezig zijn en vragen beantwoorden die verband houden met één of meer agendapunten. Zij kunnen dit weigeren wanneer de mededeling van bepaalde gegevens of feiten de VZW schade kan berokkenen of in strijd is met de door de VZW aangegane vertrouwelijkheidsverbintenissen of voor de commissaris in strijd met zijn beroepsgeheim (art. 9:18 WVV).

Op de algemene vergadering hebben de leden een gelijk stemrecht, tenzij de statuten anders bepalen (art. 9:17 WVV). Bij de stemming met een bijzondere meerderheid (statutenwijzigingen) tellen onthoudingen niet mee (art. 9:21 WVV); dit is een wijziging ten aanzien van het huidig recht. Statutenwijzigingen vereisen een 2/3-meerderheid; wijzigingen die betrekking hebben op het voorwerp (het in de statuten omschreven doel) of het belangeloos doel hebben een 4/5-meerderheid nodig (art. 9:21 WVV). Dit spoort gelijk met het huidig recht (art. 8 V&S-wet).

De uittreding is vrij. De uitsluiting vereist een besluit met aanwezigheid en meerderheid vereist voor statutenwijzigingen, en moet vooraf worden aangegeven in de oproeping; het betrokken lid wordt gehoord (art. 9:23 WVV); het heeft recht op bijstand van een advocaat (zie randnr. 13). Dit was reeds zo onder het vroeger recht [53].

D. IVZW

22.De vereniging die een internationaal nut nastreeft kan bij KB als rechtspersoon worden erkend (art. 10:1 WVV; zie voor de procedure, art. 2:6, § 3 WVV). Dit statuut was reeds bekend in het oude recht (art. 46 V&S-wet). Met internationaal nut wordt bedoeld een belangeloze activiteit die een grensoverschrijdend effect heeft of een nut buiten 's lands grenzen beoogt [54]. De IVZW wordt, op straffe van nietigheid, opgericht bij authentieke akte (art. 2:5, § 3 en art. 10:4, 2° WVV), en verwerft, zoals voorheen, rechtspersoonlijkheid op de datum van het erkennings-KB (art. 2:6, § 3 WVV). In het verenigingsdossier wordt de oprichtingsakte (met de statuten neergelegd) (art. 2:10, § 1 WVV). Onder het WVV wordt enkel een uittreksel van de statuten bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad (art. 2:16 WVV). Voorheen werden de statuten in hun geheel bekend gemaakt (art. 53, § 3 V&S-wet). Hiermee wordt aangesloten bij het regime dat geldt voor de VZW en de vennootschappen: de gehele statuten kunnen door derden op de griffie worden ingezien; enkel de voor derden relevante bepalingen worden bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad.

Overbodig wordt herhaald dat de leden geen aansprakelijkheid dragen voor de verbintenissen van de vereniging (art. 10:1 WVV) (randnr. 20).

De IVZW moet op straffe van nietigheid, zoals voorheen, door twee personen worden opgericht (art. 10:4, 1° WVV), en nadien steeds minstens twee leden tellen, zo niet kan ze door de rechter worden ontbonden (art. 2:106, § 1, 5° WVV) (randnr. 20).

De regeling opgenomen in Boek 10 is uitermate summier. Het is de bedoeling om aan de oprichters een zo groot mogelijke vrijheid te laten in de uittekening van de structuur van de vereniging en de rechten van de leden. Dit komt overeen met het oorspronkelijke opzet van de wet van 25 oktober 1919, en werd behouden in 2002 bij de integratie van deze wet in de wet van 27 juni 1921 op verenigingen en stichtingen. Deze rechtsvorm kent veel succes bij professionele verenigingen en belangengroepen waarin vertegenwoordigers van buitenlandse ondernemingen en instellingen afkomstig uit uiteenlopende landen en culturen werkzaam zijn. Zij moeten in staat zijn de werking te organiseren naar hetgeen ze in het buitenland gewoon zijn.

Wel nieuw is dat uitdrukkelijk wordt bepaald dat de statuten het bestuursorgaan kunnen toelaten het dagelijks bestuur op te dragen aan één of meer personen die elk alleen, gezamenlijk of als college optreden (art. 10:10 WVV) [55]. Deze toevoeging is niet nodig, en vooral een beperking van de vrijheid die de oprichters hebben in de uittekening van het organogram van de vereniging naar het beeld dat ze ervan hebben in het land van herkomst. Immers door de wet wordt nu opgelegd dat het bestuursorgaan dit dagelijks bestuur moet delegeren en wordt gekozen voor een bepaald bestuursmodel, wat andere regelingen lijkt uit te sluiten. Het mag worden aangenomen dat deze bepaling zich niet verzet tegen andere regelingen, zoals de benoeming van de personen belast met het dagelijks bestuur door de algemene vergadering. Het toezicht op het dagelijks bestuur wordt door de wet wel bij het bestuursorgaan gelegd.

E. Private stichting

23.Stichtingen hebben geen leden. Zij worden opgericht door één of meer personen met een bepaald belangeloos doel voor ogen. De oprichting moet op straffe van nietigheid bij authentieke akte gebeuren; dit kan bij testament (art. 2:5, § 3 en 11:5, 1° WVV). Zij verwerft rechtspersoonlijkheid op de dag van neerlegging van de oprichtingsakte op de griffie van de ondernemingsrechtbank (art. 2:6, § 4 WVV).

Enkel een uittreksel van de oprichtingsakte moet worden bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad (art. 2:17 WVV). Voorheen werden de statuten in hun geheel bekend gemaakt (art. 31, § 4 V&S-wet). Hiermee wordt aangesloten bij het regime dat geldt voor de VZW en de vennootschappen (randnr. 22 in fine).

24.Nieuw is dat het bestuur aan één bestuurder kan worden toevertrouwd (art. 11:6, eerste lid WVV). Onder de oude wetgeving wordt een raad van bestuur met drie leden ingericht (art. 34 V&S-wet). Als er meer bestuurders zijn, vormen ze van rechtswege een raad van bestuur (art. 11:6, tweede lid WVV). De mogelijkheid van een bestuur door één persoon is een belangrijke verworvenheid in vergelijking met de stichting naar Nederlands recht, waar dat ook mogelijk is; dit was in het verleden wel eens een reden om een administratiekantoor in de vorm van een stichting in Nederland op te richten.

Zoals voor de vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en de VZW geldt een nieuwe regeling inzake belangenconflicten (art. 11:8 WVV). De bestuurder met een belangenconflict kan niet deelnemen aan de vergadering. Is er maar één bestuurder en heeft die een belangenconflict of hebben alle bestuurders een belangenconflict, dan haalt het belang van de werking van de stichting het op de noodzaak beslissingen zuiver te houden: de bestuurders kunnen de beslissing toch nemen. Deze regeling speelt hoe dan ook niet in het geval van gebruikelijke verrichtingen die plaatshebben onder de voorwaarden en tegen de zekerheden die op de markt gewoonlijk gelden voor soortgelijke verrichtingen. De openbaarmaking zoals van toepassing voor de vennootschappen en de grote VZW's via het jaarverslag of een ander stuk dat samen met de jaarrekening wordt neergelegd en beschrijving door de commissaris, als er één is, in zijn controleverslag gelden voor alle stichtingen (art. 11:9 WVV).

De schriftelijke besluitvorming blijft mogelijk voor de raad van bestuur, met deze verschillen dat (1) geen statutaire bepaling meer nodig is, (2) ze in alle gevallen kan worden toegepast en niet enkel in uitzonderlijke omstandigheden wanneer de dringende noodzakelijkheid en de belang van de stichting dit vereisen en (3) de besluiten eenparig worden genomen (art. 11:10, eerste lid WVV). De eenparigheid geldt onder het oud recht niet (art. 34, § 2 V&S-wet). In de statuten kunnen bepaalde besluiten worden uitgesloten, zodat hiervoor steeds een beraadslaging in de raad van bestuur nodig is.

Zoals voor de VZW kan een bestuurder zich enkel door een collega laten vertegenwoordigen als de statuten dit toelaten (art. 11:10, tweede lid WVV).

F. Stichting van openbaar nut

25.De stichting van openbaar nut is gericht op de verwezenlijking van een werk van filantropische, levensbeschouwelijke, religieuze, wetenschappelijke, artistieke, pedagogische of culturele aard (art. 11:1 WVV). Zij moet door de Regering worden erkend; dat gebeurt bij KB op welke dag ze rechtspersoonlijkheid verwerft (art. 2:6, § 4 WVV).

Zij is qua oprichting, bestuur en andere zaken onderworpen aan de regels die gelden voor de private stichting. De nieuwigheden die hoger worden besproken gelden ook voor de stichting van openbaar nut.

G. Overgangsrecht

26.Het WVV is vanaf de datum van zijn inwerkingtreding, zijnde 1 mei 2019, onmiddellijk van toepassing op alle nieuwe (I)VZW's en stichtingen. Op bestaande (I)VZW's en stichtingen is het voor het eerst van toepassing op 1 januari 2020; zij kunnen beslissen door een statutenwijziging het WVV eerder toe te passen. De dwingende en aanvullende bepalingen van het WVV gelden vanaf deze datum, en met het dwingend recht strijdige statutaire bepalingen moeten wijken; zij worden voor niet geschreven gehouden (art. 39, § 2 van de wet).

Zolang de (I)VZW haar voorwerp (statutair doel) niet heeft gewijzigd mag ze slechts activiteiten uitoefenen binnen de perken van de oude wetgeving. Het verbod om andere activiteiten uit te oefenen vervalt in ieder geval op 1 januari 2029 (art. 39, § 4 van de wet). Deze overgangsregeling geldt niet voor de stichting omdat ze onder de oude wetgeving dit al kan.

De statuten moeten in overeenstemming met het nieuwe wetboek worden gebracht ten laatste op 1 januari 2024. Indien voordien de statuten worden gewijzigd, worden ze op dat ogenblik in orde gebracht. Na 1 januari 2024 zijn de leden van het bestuursorgaan persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de schade geleden door de vereniging of stichting of door derden ten gevolge van de niet-aanpassing van de statuten (art. 39, § 1, derde lid van de wet).

IV. Erkende vennootschappen en verenigingen
A. Algemeen

27.Het aantal vennootschapsvormen en verenigingsvormen wordt beperkt en de vennootschap met sociaal oogmerk als alternatief voor het winstoogmerk en de beroepsvereniging worden afgeschaft. Maar de belangengroepen vonden dat hetgeen was verworven door deze bijzondere rechtsvormen niet zomaar overboord kan worden gegooid. Een oplossing werd gevonden in de mogelijkheid vennootschappen en verenigingen met een bepaald doel dat overeenstemt met deze afgeschafte rechtsvormen te erkennen.

De erkenning vereist een tussenkomst van de overheid, en dus een administratieve beslissing. Dit is in wezen een verstrenging van de tot nu bestaande regeling, en dus een stap achteruit in de evolutie naar een grotere vrijheid van rechtspersonen, maar een teken des tijds: misbruiken moeten waar mogelijk worden voorkomen.

Voor de erkenning van coöperatieve vennootschappen als sociale onderneming richt men zich tot de minister bevoegd voor de Economie. Men had aanvankelijk ook de erkenning van de VZW als sociale onderneming voorgesteld, maar uiteindelijk ingezien dat de VZW van nature een sociale onderneming is, en dus een erkenning niets toevoegt [56].

Wanneer het statuut enkel fiscale voordelen heeft, wordt de erkenning bekomen van de minister van Financiën (erkenning als bosgroeperingsvennootschap).

Wanneer het de vertegenwoordiging van de economische beroepen betreft is de minister van Middenstand bevoegd (erkenning als beroepsvereniging).

Zonder deze erkenning kan de vennootschap of vereniging zich niet als dusdanig voordoen. Zoals het verboden is een rechtsvorm die men niet heeft aan te wenden (art. 2:3, § 1 WVV), zo is het verboden een erkenning te vermelden die de vennootschap of vereniging niet heeft. In dat geval kan de minister bevoegd voor de Economie, het Openbaar Minister en elke belanghebbende de ontbinding vorderen bij de ondernemingsrechtbank, die eventueel een termijn voor regularisatie kan toestaan (art. 8:6 en art. 8:7 WVV). Deze mogelijkheid heeft de overheid enkel voor het onrechtmatig gebruik van de erkenning als landbouwonderneming, als erkende coöperatieve of erkende sociale onderneming. Ze heeft deze bevoegdheid niet voor het onrechtmatig gebruik van de erkenning als bosgroepering of als beroepsvereniging. Het onrechtmatig gebruik van deze twee erkenningen heeft minder nut, omdat de eerste enkel fiscale gevolgen voor de vennootschap heeft, en de tweede hierdoor in rechte kan optreden voor de behartiging van beroepsbelangen; als ze toch aldus optreedt zonder erkenning, wijst de rechter de vordering af (randnr. 34).

B. Bosgroeperingsvennootschap

28.Indien het voorwerp (doel) van de vennootschap, ongeacht haar rechtsvorm, uitsluitend de bosbouw op gronden in eigendom is evenals alle verrichtingen die hiermee verband houden of er normaal uit voort vloeien, met uitsluiting van de kapping van bomen en de verwerking van bosproducten, kan deze vennootschap erkenning als bosgroeperingsvennootschap vragen. Deze erkenning wordt bekomen bij de minister van Financiën, na advies van de gewestminister die de betrokken bossen onder zijn bevoegdheid heeft (art. 8:1 WVV). De erkenning geeft toegang tot het regime beheerst door de wet van 6 mei 1999 ter bevordering van de oprichting van burgerlijke bosgroeperingsvennootschappen. Deze wet bedoelt door een gunstig fiscaal regime een gemeenschappelijk beheer van de kavels die behoren aan verschillende eigenaars en gezamenlijke investeringen aan te moedigen in het belang van een beter en gezonder bosbeleid [57].

Mits de erkenning te hebben bekomen, voegt ze aan de benaming van haar rechtsvorm het woord “bosgroepering” toe; deze benaming wordt afgekort als BG (art. 8:1 in fine WVV).

De erkende bosgroeperingsvennootschap is fiscaal transparant voor de inkomstenbelastingen, mits aan een viertal voorwaarden is voldaan: (1) enkel aandelen die kapitaal vertegenwoordigen zijn uitgegeven (deze bepaling zal moeten worden aangepast aan vennootschappen zonder kapitaal), en zijn ingeschreven op naam van natuurlijke personen en verlenen identieke rechten; (2) geen enkel bestanddeel mag vóór de inbreng of overdracht aan de bosgroeperingsvennootschap bestemd zijn geweest voor de uitoefening van een beroepswerkzaamheid; (3) de verkregen inkomsten komen voort uit een normaal beheer van een privévermogen; en (4) de vennootschap kent geen enkele abnormaal of goedgunstig voordeel toe en verkrijgt geen dergelijk voordeel (art. 3 wet 6 mei 1999). Zolang ze is erkend is ze niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen (art. 5).

C. Landbouwonderneming

29.Een vennootschap met de rechtsvorm van VOF, CommV., BV of CV kan erkenning vragen als landbouwonderneming. De landbouwvennootschap is fiscaal transparant (art. 29, § 2, 2° WIB 1992); het mag worden aangenomen dat dit voordeel ook aan de vennootschap erkend als landbouwonderneming wordt toegekend. De voorwaarden van de erkenning worden bepaald bij een nog te nemen KB (art. 8:2, eerste lid WVV). Dat KB zal ook aangeven welke overheid bevoegd is om de erkenning te verlenen. Deze vennootschap voegt aan haar rechtsvorm het woord “landbouwonderneming” toe; zij wordt afgekort als VOFLO, CommVLO, BVLO of CVLO (art. 8:2 WVV).

Voor de toepassing van de pachtwet wordt de uitbating als werkende vennoot in een vennootschap erkend als landbouwonderneming gelijkgesteld met een persoonlijke uitbating door deze persoon. Dit geldt zowel ten aanzien van de pachter als de verpachter, wier rechten en verplichtingen onverkort blijven voortbestaan (art. 8:3, eerste lid WVV).

In geval van een inbreng van de eigendom, het gebruiksrecht of het genotsrecht van het verpachte goed door de verpachter in een vennootschap erkend als landbouwonderneming, kan die vennootschap de pacht slechts opzeggen wanneer de verpachter die het goed inbracht, diens echtgenoot, afstammelingen of aangenomen kinderen of die van zijn echtgenoot het statuut van, naar gelang van het geval, werkende vennoot, gecommanditeerde vennoot of bestuurder in de vennootschap hebben (art. 8:3, tweede lid WVV).

Deze twee laatste bepalingen vervangen artikel 838 W.Venn., en zijn bedoeld om rekening te houden met uitbating van landbouwgronden in een vennootschap. Om van deze regeling te genieten moet nu wel een erkenning worden bekomen.

Bestaande landbouwvennootschappen moeten ten laatste op 1 januari 2024 worden omgezet in een andere vennootschapsvorm toegelaten onder het WVV die in aanmerking komt voor erkenning als landbouwonderneming. Gebeurt dit niet, dan zal deze vennootschap van rechtswege in een VOF of, als er ook stille vennoten zijn, een CommV worden omgezet (art. 41, § 2 van de wet). Zolang behoudt ze de voordelen van haar statuut (art. 41, § 5 van de wet). Alle bestaande landbouwvennootschappen worden op de dag van inwerkingtreding van het WVV vermoed erkend te zijn als landbouwonderneming (met behoud van hun statuut). De minister bevoegd voor Economie stelt de lijst op van de vennootschappen die vermoed erkend te zijn als landbouwonderneming, maar kan dit vermoeden weerleggen (art. 42, § 2 van de wet). De voorwaarden voor de weerlegging van dit vermoeden worden bij KB bepaald (art. 42, § 4 van de wet). Als dit vermoeden niet wordt weerlegd, behouden ze hun statuut na afloop van de overgangsperiode zonder dat ze een nieuwe erkenning moeten aanvragen.

D. Erkenning van een coöperatieve vennootschap

30.Een coöperatieve vennootschap wiens voornaamste doel erin bestaat om haar aandeelhouders een economisch of sociaal voordeel te verschaffen ter bevrediging van de beroeps- of persoonlijke behoeften van de aandeelhouders kan in toepassing van de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor Coöperatie worden erkend door de minister van Economie (art. 8:4 WVV). Ze beantwoordt aan de omschrijving van vennootschap omdat ze er naar streeft vermogensvoordelen, in de ruime zin onder meer door besparingen, na te streven (art. 1:1 WVV). Ook indien ze dit niet heeft als voornaamste doel kan ze worden erkend maar dan als sociale onderneming (randnr. 31).

Om te worden erkend door de minister van Economie, moet ze de coöperatiebeginselen omschreven in artikel 5 van de wet van 20 juli 1955 toepassen en voldoen aan de erkenningsvoorwaarden bepaald in het uitvoerings-KB van 8 januari 1962. De aanvraagprocedure staat in dit KB (art. 4) [58]. De vijf coöperatiebeginselen zijn: (1) de vrijwillige en open toetreding; (2) de gelijkheid of de beperking van het stemrecht tijdens de algemene vergadering; (3) de aanwijzing van de leden van het bestuursorgaan en van de commissaris door de algemene vergadering; (4) een matige rentevoet beperkt tot de aandelen; en (5) de modaliteiten van de economische deelname van de aandeelhouders (art. 5). Het dividend uitgekeerd aan de aandeelhouders mag niet hoger zijn dan 6% van de gestorte en beloofde inbrengen [59], na aftrek van de roerende voorheffing (art. 1, § 1, 5° KB 8 januari 1962).

Indien het voordeel toegekend aan een aandeelhouder overeenkomstig voormeld doel bestaat in een coöperatieve teruggave, dan kan deze enkel worden toegekend naar rata van de verrichtingen die de aandeelhouders met de vennootschap hebben gedaan (art. 1, § 5 KB). Een gedeelte van de jaarlijkse inkomsten wordt voorbehouden voor informatieverstrekking aan, en opleiding van, de huidige of potentiële aandeelhouders of het grote publiek (art. 1, § 1, 8° KB).

Iedere aandeelhouder moet van een gelijk stemrecht genieten, ongeacht het aantal aandelen dat hij of zij aanhoudt (art. 1, § 1, 3° KB). Van deze regel kan in de statuten worden afgeweken met dien verstande dat het aantal stemmen dat een aandeelhouder in persoon of als gevolmachtigde kan uitbrengen niet hoger is dan 10% van de stemmen verbonden aan de aanwezige en vertegenwoordigde aandelen; zijn er meer dan 1.000 aandeelhouders, dan mag er in de tweede graad worden gestemd (art. 1, § 3 KB). Dit houdt in dat de aandeelhouders worden opgedeeld in voorvergaderingen, met vertegenwoordigers die dan op de algemene vergadering stemmen [60].

Elk jaar maakt het bestuur een verslag op over de wijze waarop de vennootschap toeziet op de erkenningsvoorwaarden, inzonderheid wat de besteding van de inkomsten betreft. Dit verslag wordt in het jaarverslag opgenomen dat met de jaarrekening wordt openbaar gemaakt. Wordt geen jaarverslag opgemaakt dan wordt het verslag op de zetel van de vennootschap bijgehouden (art. 1, § 7 KB).

De erkende CV voegt aan haar benaming en rechtsvorm het woord “erkend” toe, en wordt afgekort aangemerkt als “erkende CV” (art. 8:4, eerste lid WVV).

Erkende CV's kunnen vertegenwoordigers zenden om te zetelen in de algemene vergadering van de Nationale Raad voor Coöperatie, het Sociaal Ondernemerschap en de Landbouwonderneming (afgekort, de “Nationale Raad”) (art. 3 wet 20 juli 1955). Voorheen noemde deze instelling Nationale Raad voor de Coöperatie. Er mag vanuit worden gegaan dat het voordelige fiscale statuut (randnr. 5) ook zal gelden voor de erkende CV's onder de nieuwe wetgeving.

Indien de erkende CV de voormelde beperkingen inzake de uitkeringen aan de aandeelhouders niet naleeft, zijn deze uitkeringen nietig (art. 8:4, tweede lid WVV).

Bij vereffening wordt het vermogen onder de aandeelhouders verdeeld; er is geen verplichting er een maatschappelijke bestemming aan te geven (in tegenstelling tot de coöperatieve vennootschap erkend als sociale onderneming; zie infra[61]. De statuten van de erkende CV kunnen wel bepalen dat het vermogen dat bij vereffening overblijft na aanzuivering van het passief en de terugbetaling van de door de aandeelhouders gestorte en niet terugbetaalde inbreng wordt bestemd voor economische of sociale activiteiten die zij beoogt te bevorderen (art. 8:4, derde lid WVV). Dit is geen verplichting voor het bekomen van de erkenning. Deze bepaling invoegen na oprichting is een statutenwijziging die mogelijks het doel van de vennootschap zal wijzigen, maar dat hoeft niet zo te zijn. In ieder geval omdat hierdoor het recht op het vereffeningssaldo wordt afgenomen van de aandeelhouders, mag worden aangenomen dat de eenparige instemming van hen allen is vereist; elke aandeelhouder kan zich hiertegen verzetten [62].

E. Erkenning als sociale onderneming

31.Indien een coöperatieve vennootschap hoofdzakelijk tot doel heeft in het algemene belang een positieve maatschappelijke impact te bewerkstelligen op de mens, het milieu of de samenleving, kan ze worden erkend als sociale onderneming, indien voldaan is aan de volgende twee bijkomende voorwaarden: (1) indien ze een vermogensbestanddeel aan haar aandeelhouders uitkeert mag dat, op straffe van nietigheid, niet hoger zijn dan de rentevoet vastgesteld bij KB, op dit ogenblik 6% (art. 1, § 1, 5° KB 8 januari 1962), toegepast op het door de aandeelhouders werkelijk gestort bedrag op de aandelen; en (2) bij vereffening wordt aan het vermogen dat overblijft na aanzuivering van het passief en terugbetaling van het door de aandeelhouders gestorte en nog niet terugbetaalde bedrag op de aandelen, op straffe van nietigheid, bestemd voor een bestemming die zo nauw mogelijk aansluit bij haar voorwerp als sociale onderneming [63] (art. 8:5, § 1 WVV).

De overheid bevoegd voor de erkenning moet nog worden aangewezen maar zal waarschijnlijk de minister bevoegd voor de Economie zijn. De erkenningsvoorwaarden worden in een KB bepaald mede in het licht van wat de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor de Coöperatie (waarnaar art. 8:5 verwijst). Deze voorwaarden worden in de statuten opgenomen (art. 8:5, § 1, derde lid WVV).

In de toekomst kan enkel de coöperatieve vennootschap als sociale onderneming worden erkend. Voorheen kwam elke vennootschapsvorm in aanmerking met uitzondering van de landbouwvennootschap (LV), de Europese vennootschap (SE) en de Europese coöperatieve vennootschap (SCE) (art. 661 W.Venn.). De vennootschappen onder het huidig recht die een sociaal oogmerk hebben worden, op de dag van de inwerkingtreding van het WVV, erkend als sociale onderneming. Zij moeten zich laten opnemen op een lijst bijgehouden door de minister bevoegd voor de Economie; de minister kan het vermoeden van sociale onderneming weerleggen door aan te tonen dat deze vennootschap dit oogmerk niet heeft (art. 42, § 1, eerste lid van de wet). De voorwaarden voor de weerlegging van dit vermoeden worden bij KB bepaald (art. 42, § 4 van de wet). Indien deze vennootschappen niet de vorm van een coöperatieve vennootschap hebben moeten ze zich uiterlijk op 1 januari 2024 in deze rechtsvorm omzetten zo niet verliezen ze de erkenning als sociale onderneming (art. 42, § 1, tweede lid van de wet). Na de overgangsperiode (en omzetting) blijven ze van rechtswege erkend (tenzij het vermoeden van hun erkenning werd weerlegd (zie supra)). Ze moeten dus geen erkenning meer aanvragen.

Is de vennootschap erkend als sociale onderneming een CV waarvan het voornaamste doel niet erin bestaat om haar aandeelhouders een economisch of sociaal voordeel te verschaffen ter bevrediging van hun beroeps- of persoonlijke behoeften, en die niet erkend is overeenkomstig artikel 8:4 (randnr. 30) voegt ze aan de benaming van haar rechtsvorm de woorden “erkend als sociale onderneming” toe; zij wordt afgekort als “CV erkend als SO” (art. 8:5, § 1, laatste lid WVV). Zij heeft dus enkel een erkenning als sociale onderneming. Een sociale onderneming kan inderdaad een ander doel nastreven dat ook sociaal gericht is, zoals bijvoorbeeld de bescherming van het leefmilieu of de samenleving in het algemeen zonder voordelen voor haar aandeelhouders na te streven [64]. In dat geval is de voornaamste bedoeling niet om haar aandeelhouders een economisch of sociaal voordeel toe te kennen [65]. Ze moet wel nog steeds een vorm van vermogensbestanddeel voor haar aandeelhouders nastreven; zoniet komt ze niet in aanmerking voor de rechtsvorm van vennootschap (art. 1:1 WVV; randnr. 2) en moet ze de vorm van VZW aannemen [66].

Er is geen bezwaar dat deze CV is erkend overeenkomstig de wet van 20 juli 1955. Met andere woorden ze kan met een sociaal doel worden erkend zonder dat haar voornaamste doel erin bestaat om haar aandeelhouders een economisch of sociaal voordeel te verschaffen ter bevrediging van hun beroeps- of persoonlijke behoeften. Dit was reeds mogelijk onder de oude wetgeving (art. 1, § 8, KB 8 januari 1962), en blijft behouden [67]. In dat geval moet ze een sociale onderneming voeren anders kan ze niet als sociale onderneming worden erkend. Ze kan daarbij zowel worden erkend onder de voorwaarden bepaald door de wet van 20 juli 1955, als ingevolge het KB dat de erkenningsvoorwaarden voor de sociale onderneming verder bepaalt [68]. Zij voegt in dat geval aan de benaming van haar rechtsvorm de woorden “erkend” en “sociale onderneming” toe, en wordt afgekort als “erkende CVSO” (art. 8:5, § 2 WVV). Zij geniet immers van een dubbele erkenning.

F. Erkenning als beroepsvereniging

32.De VZW die wordt opgericht met als enkel doel de studie, de bescherming en de ontwikkeling van de beroepsbelangen van haar leden kan door de minister van de Middenstand worden erkend als beroepsvereniging of federatie van beroepsverenigingen (art. 9:24, § 1 WVV).

Zij vervangt de beroepsvereniging beheerst door de wet van 31 maart 1898, die door het WVV wordt afgeschaft (art. 36 van de wet). Bestaande beroepsverenigingen moeten tegen ten laatste 1 januari 2024 zijn omgezet in een VZW. Is dit niet gebeurd, dan worden ze op die dag van rechtswege omgezet in een VZW (art. 41, § 2 van de wet). Ze behouden hun voordelen tot aan hun omzetting (art. 41, § 5 van de wet). Ondertussen moeten ze zich melden voor opname op een lijst bijgehouden door de minister bevoegd voor de middenstand, die bij die gelegenheid dat vermoeden kan weerleggen aan de hand van de modaliteiten bepaald bij KB (art. 42, § 3 en 4), in welk geval ze hun erkenning niet zullen behouden. Indien dit vermoeden niet wordt weerlegd, dan zijn ze erkend als beroepsverenigingen zonder dat ze dit uitdrukkelijk moeten aanvragen (art. 42, § 3 van de wet).

De VZW erkend als beroepsvereniging mag geen ambacht noch beroep uitoefenen, behoudens de uitzonderingen bepaald in artikel 9:24, § 2 (art. 9:24, § 2 WVV) die overeenstemmen met de uitzonderingen die gelden voor de beroepsvereniging (art. 2 wet 31 maart 1898).

De aldus erkende beroepsvereniging vermeldt in alle akten en stukken die van haar uitgaan haar hoedanigheid als VZW erkend als beroepsvereniging of als federatie van beroepsverenigingen (art. 9:26 WVV).

33.Om te worden erkend bepalen de statuten van de VZW het volgende: (1) de voorwaarden voor in- en uittrede van de verschillende door de statuten erkende categorieën van leden, waarbij ieder lid het recht heeft te allen tijde de vereniging te verlaten, met dien verstande dat de vereniging wel gerechtigd is betaling van de vervallen en lopende bijdragen te eisen; (2) de voorwaarden waaraan de leden van het bestuursorgaan moeten voldoen en de duur van hun opdracht, die niet langer mag zijn dan 4 jaar en op elk ogenblik door de algemene vergadering kan worden beëindigd; (3) de sancties die de vereniging in voorkomend geval oplegt bij niet-naleving van haar reglementen, met dien verstande dat die sancties geen verband mogen hebben met bepalingen of feiten die van aard zouden zijn inbreuk te maken op de rechten van personen vreemd aan de vereniging; en (4) de verbintenis om, samen met de tegenpartij, de middelen te zoeken om hetzij bij verzoening, hetzij bij arbitrage ieder geschil over de werkvoorwaarden dat de vereniging aangaat te beslechten (art. 9:24, § 2 WVV). Deze vereisten inzake de inhoud van de statuten stammen uit de wet van 31 maart 1898 (art. 4).

In geval van een federatie van beroepsverenigingen bepalen de statuten dat de verbonden verenigingen, de federatie te allen tijde mogen verlaten, mits naleving van een opzeggingstermijn van 3 maanden en verder de wijze waarop de terugtrekking wordt geregeld (art. 9:24, § 2, laatste lid WVV). De statuten kunnen een langere opzeggingstermijn, maar geen kortere, bepalen. Ze kunnen ook bijkomende formaliteiten aan de opzegging opleggen [69].

De erkenningsprocedure wordt in een KB uitgewerkt (art. 9:24, § 3 WVV).

34.Het belangrijke verschil [70] met de VZW die niet is erkend als beroepsvereniging en overigens met de andere rechtspersonen [71], is dat de VZW erkend als beroepsvereniging kan optreden ter behartiging van de beroepsbelangen van haar leden, of anders gesteld, de behartiging van de individuele rechten die de leden putten uit hun hoedanigheid van lid mag nastreven [72]: zij mag in rechte optreden, als eiser of als verweerder, voor de verdediging van de persoonlijke rechten waarop haar leden aanspraak mogen maken in die hoedanigheid (art. 9:25, eerste lid WVV). Andere rechtspersonen kunnen enkel optreden in hun eigen belang, tot vrijwaring van hun eigen vermogen, wat zowel de patrimoniale als extra-patrimoniale rechten omvat, met name het vermogen, de eer en de reputatie [73].

Aldus bepaalt de wet dat de VZW erkend als beroepsvereniging in rechte kan ageren tot uitvoering van overeenkomsten gesloten door de vereniging voor haar leden, en kan optreden in rechtsgedingen tot vergoeding van schade veroorzaakt door de niet-uitvoering van deze overeenkomsten (art. 9:25, tweede lid WVV). Zo ook kan zij zich burgerlijke partij stellen in een strafprocedure tot vergoeding van de schade veroorzaakt aan de beroepsbelangen van haar leden [74]. Zij kan vergoeding vorderen voor de schade veroorzaakt aan de beroepsbelangen die zij krachtens haar doel behartigt [75]. Zij put uit deze bijzondere wettelijke bevoegdheid een eigen belang en kan dus naast het lid wiens beroepsbelangen zijn geschaad optreden tot vergoeding van de schade geleden door de leden [76]. Dit betekent dat een dading met het lid niet verhindert dat de beroepsvereniging het proces in eigen naam verder zet [77].

Het voorgaande sluit niet uit dat de leden ook gerechtigd zijn om rechtstreeks op te treden, zich bij het geding aan te sluiten of tussen te komen in de loop van het geding (art. 9:25, eerste lid in fine WVV).

V. Besluit

35.De opstellers van het WVV hebben ernstig gesleuteld aan de bepalingen die gelden voor de vennootschappen. De verenigingen en stichtingen werden daarbij stiefmoederlijk behandeld. Positief is dat de inkanteling in het wetboek tot gevolg heeft dat tal van nuttige bepalingen als gemeenschappelijke bepalingen voor alle rechtspersonen op hen van toepassing worden. Maar er werd niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om het regime van de VZW's en stichtingen te herdenken in het licht van de veranderingen die de non-profit sector heeft doorgemaakt. Ook had men van het nieuwe wetboek een kaderwet kunnen maken die geldt voor alle rechtspersonen van privaatrecht. Dit is niet gebeurd, en ook een gemiste kans. Deze andere rechtspersonen blijven beheerst door hun eigen wet; hooguit zoekt men in het WVV inspiratie.

Het regime van de erkende vennootschappen en verenigingen is eveneens een achteruitgang. Niet alleen worden tal van machtigingen behouden, zoals deze voor de ontvangst van giften en de erkenning van de rechtspersoonlijkheid voor de IVZW en de stichting van openbaar nut, maar bovendien worden tal van nieuwe rechtsvormen aan een erkenning onderworpen waar die onder de oude wetgeving niet golden (sociale onderneming, VZW erkend als beroepsvereniging, landbouwonderneming).

Deze houding die getuigt van een wantrouwen ten aanzien van de sociale en non-profit sector mag worden betreurd in een tijd waarin de investering in die sectoren aan belangrijkheid voor de maatschappij wint.

[1] Brussel 1 juli 1908, Pas. 1909, II, p. 48.
[2] Zie onder het huidige recht de analyse van het belangeloos doel door M. Coipel, “Le rôle économique des ASBL au regard du droit des sociétés et de la commercialité” in Les ASBL. Evaluation critique d'un succès, Gent, CDVA, E.Story-Scientia, 1985, 124; adde: K. Geens, “De grensafbakening tussen vereniging, vennootschap en andere vormen van samenwerking” in BVBJ (ed.), De samenwerking tussen ondernemingen, Brussel/Antwerpen, Bruylant/Kluwer, 1993, 487.
[3] D. Van Gerven, Handboek Stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 50-51.
[4] Parl.St. Kamer 2015-16, nr. 1500/1, 7 en Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/1, 8-9 en 27-28.
[5] A. François en F. Hellemans,Shaken, not stirred? Een eerste analyse van de definities, de basisbeginselen en de structuur van het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen” in BCV (ed.), Het ontwerp van vennootschappen en verenigingen, Brussel, Larcier, 2018, 26.
[6] Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3119/11, 107.
[7] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/8, 190.
[8] Zie art. 1, § 1, 6° en art. 1, § 8 van het KB van 8 januari 1962 tot vaststelling van de voorwaarden tot erkenning van de groeperingen van coöperatieve vennootschappen en van de coöperatieve vennootschappen, verder besproken in randnrs. 30 en 31.
[9] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/1, 279 en Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3119/11, 154.
[10] Parl.St. Kamer 2015-16, nr. 1500/1, 17-18; Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/1, 28.
[11] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/1, 28.
[12] D. Van Gerven, Handboek Stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 50-51.
[13] Zie randnr. 2 bij de bespreking van het uitkeringsverbod.
[14] Dit vindt bevestiging in de rechtspraak (Rb. Gent 10 februari 2004, RW 2005-06, 1593; Liège 4 december 2009, JLMB 2010, 1371).
[15] Cass. 30 september 2005, TRV 2006, 592, noot F. Jenne, JDSC 2006, 3, noot M. Coipel, RPS 2006, 57, TBH 2006, 1028, noot P.-A. Foriers.
[16] P. Van Ommeslaghe, “Observations sur les limites imposées à l'activité des personnes morales en droit comparé” (noot onder Cass. 31 mei 1957), RCJB 1958, 291; W. Van Gerven, Algemeen deel, 126; A. Benoit-Moury, “Représentation des sociétés de capitaux et limitations relatives à l'objet social” (noot onder Cass. 12 november 1987), RCJB 1989, 408; K. Geens en M. Wyckaert, De vennootschap. Algemeen deel in R. Dillemans en W. Van Gerven (eds.), Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, IV/IIA, 2011, 235; K. Geens en H. Laga, “Overzicht van rechtspraak. Vennootschappen (1986-1991)”, TPR 1993, 992; P. Van Ommeslaghe en X. Dieux, “Examen de jurisprudence. Les sociétés commerciales (1979 à 1990)”, RCJB 1992, 636-638; D. Van Gerven, Handboek Vennootschappen. Algemeen deel, Brussel, Larcier, 2016, 505-506.
[17] Pand.b., v° Société coopérative, Brussel, Larcier, C, 1910, 31.
[18] D. Van Gerven, “Gezamenlijke vennootschappen: vennootschapsrechtelijke aspecten van de joint venture”, TBH 1995, 99.
[19] Zie hierover reeds, W. van Gerven, “Naar een nieuw ondernemingsbegrip in het jaar 2000?”, DAOR 1993, 165-167.
[20] Zie hierover, V. Colaert, De rechtsverhouding financiële dienstverlener-belegger, Brugge, die Keure, 2011, 672 p.
[21] HvJ 23 april 1991, C-41/90, Höfner en Elser, Jur. 1991, I, 1979; zie verder J. Stuyck, “De begrafenis van de koopman: enkele inleidende beschouwingen over de nieuwe wet tot hervorming van het ondernemingsrecht”, TBH 2018, 318.
[22] HvJ 14 september 2017, C-177/16, Autortiesibu un komunicesanas konsultaciju agentura-Lavijas Autoru apvieniba, Concl. Adv. Gen. Wahl; HvJ 11 juli 2006, C-205/03, Fenin, Jur. 2006, I, 6295, Concl. Adv. Gen. Maduro; HvJ 18 juni 1998, C-35/96, Commissie / Italië, Jur. 1998, I, 3851, Concl. Adv. Gen. Cosmas. Zie ook, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53-2836/1, 5, waaruit blijkt dat de Belgische wetgever hierbij wil aansluiten.
[23] J. Stuyck, o.c., TBH 2018, 318.
[24] Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53-2836/1, 5-6.
[25] HvJ 16 maart 2004, C-264/1, AOK-Bundesverband, Jur. 2004, I, 2493, Concl. Adv. Gen. Jacobs; J. Stuyck, o.c., TBH 2018, 318.
[26] Parl.St. Kamer 2009-10, nr. 52-2340/1, 35-36 (parlementaire voorbereiding van de wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijken en consumentenbescherming waarnaar in de parlementaire voorbereiding van de wet van 7 november 2013 die voormelde definitie invoegde in het WER wordt verwezen: de definitie uit deze wet van 6 april 2010 werd overgenomen).
[27] E. Dirix, R. Steennot en H. Vanhees, Handels- en economisch recht in hoofdlijnen, Antwerpen, Intersentia, 2014, 8.
[28] D. Van Gerven, Handboek Vennootschappen. Algemeen deel, Brussel, Larcier, 2016, nr. 462.
[29] Cass. 29 november 1985, TRV 1988, 200, noot; Corr. Brussel 25 juni 1986, RPS 1986, 234; K. Geens en M. Wyckaert, De vennootschap. Algemeen deel in R. Dillemans en W. Van Gerven (eds.), Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, IV/IIA, 2011, 111-112.
[30] D. Van Gerven, Handboek Vennootschappen. Algemeen deel, Brussel, Larcier, 2016, 386-387.
[31] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/1, 192 en 2018-19, nr. 1339/21, 67.
[32] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/1, 193.
[33] Ibid.
[34] I.t.t. art. 5:42 wordt het stemrecht blijkbaar niet verbonden aan het aandeel maar aan de aandeelhouder. Het is aangewezen om in de statuten dit nader te bepalen.
[35] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/1, 194.
[36] Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3119/21, 72.
[37] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/1, 194 en 2018-19, nr. 3119/21, 73-74.
[38] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/1, 193.
[39] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/1, 195.
[40] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/1, 196.
[41] C. Resteau, Traité des sociétés coopératives, Brussel, Larcier, 1926, 210.
[42] J. t Kint en M. Godin, Les sociétés coopératives, Brussel, Larcier, 1968, 138-139.
[43] Ook tijdens de eerste 2 boekjaren en de laatste 6 maanden van het boekjaar (art. 6:123, § 3 WVV).
[44] P. Nicaise, Les sociétés coopératives, Louvain-la-Neuve, UCL, 1991, 26; zie voor voorbeelden, Gent 4 januari 2016, TRV-RPS 2016, 998, noot D. Van Gerven, DAOR, 2016/118, 96, RABG 2017, 607; Luik 18 april 2013, Rev.dr.ULg 2016, 375, noot O. Caprasse en L. Leonard; Gent 10 november 2008, TRV 2013, 527, noot B. Samyn; Kh. Dendermonde 24 juni 2010, TRV 2011, 522, noot D. Van Gerven.
[45] Dit zou ook kunnen in het intern reglement goedgekeurd door de algemene vergadering met quorum en meerderheid vereist voor statutenwijzigingen (randnr. 10). Onder het huidige recht kan dat niet (Kh. Brussel 17 december 2007, TRV 2008, 139, noot).
[46] Gent 29 september 2008, TRV 2012, 232, noot D. Van Gerven, TGR 2009, 24, noot G.L. Ballon; KG Kh. Gent 1 september 1989, TBH 1991, 34, noot J.P. Blumberg.
[47] Luik 18 april 2013, Rev.dr.ULg 2016, 375, noot O. Caprasse en L. Leonard; J. Van Ryn en J. Heenen, Principes de droit commercial, Bruylant, Brussel, II, 1957, 79-80; J. t Kint en M. Godin, Les sociétés coopératives, Brussel, Larcier, 1968, 138-139.
[48] D. Van Gerven, “De golfclub als doelgebonden vermogen” in Liber Amicorum Walter Van Gerven, Antwerpen, Kluwer, 2000, 454-455.
[49] Zie hierover, K. Geens en P. Van Ommeslaghe, “De organisatie van het stelsel van de personenvennootschappen” in De modernisering van het vennootschapsrecht, Brussel, Larcier, 23 et seq.; J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, Antwerpen, Biblo, 2014, 245 et seq.; F. Magnus, La société de droit commun, Brussel, Larcier, 2015, 73 et seq.; K. Geens en M. Wyckaert, De vennootschap. Algemeen deel in R. Dillemans en W. Van Gerven (eds.), Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, IV/II, 2011, 721; D. Van Gerven, Handboek vennootschappen. Algemeen deel, Brussel, Larcier, 2016, 145 et seq.
[50] Rb. Bergen 10 januari 1949, Pas. 1949, III, p. 84; H. De Page en R. Dekkers, Traité élementaire de droit civil belge, Bruylant, Brussel, V, 1975, 64; D. Van Gerven, “Procederen tegen een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid” (noot onder Vred. Merksem 16 december 1993), TRV 1994, 215.
[51] Zie voor een bespreking, D. Van Gerven, Rechtspersonen in R. Dillemans en W. Van Gerven (eds.), Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, IV/I, 2007, 131-132.
[52] D. Van Gerven, Rechtspersonen in R. Dillemans en W. Van Gerven (eds.), Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, IV/I, 2007, 56-58.
[53] D. Van Gerven, Handboek Verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 162.
[54] V. Simonart, Associations sans but lucratif, associations internationales sans but lucratif et fondations, Bruylant, 2016, 58; D. Van Gerven, Handboek Verenigingen, 366.
[55] Dit werd toegevoegd in de eerste lezing door de Kamercommissie (Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3119/12, 390).
[56] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/4, 56.
[57] Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1397/1, 2.
[58] Met dien verstande dat de erkenning niet toekomt aan de minister bevoegd voor Economie.
[59] In het KB staat nog een verwijzing naar de nominale waarde van het kapitaal; dit moet natuurlijk worden aangepast want een CV heeft onder het regime van het WVV geen kapitaal meer.
[60] A. Van Hulle en K. Van Hulle, De coöperatieve vennootschap, Antwerpen, Kluwer, 1996, 476-477.
[61] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/1, 278.
[62] D. Van Gerven, Handboek Vennootschappen. Algemeen deel, Brussel, Larcier, 2016, 540.
[63] Deze voorwaarde ligt in lijn met de gelijkaardige voorwaarde in art. 8:4 (Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/8, 129).
[64] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/1, 279.
[65] Ibid.
[66] Ibid., in fine en Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3119/11, 154.
[67] Ibid.
[68] Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3119/11, 154.
[69] D. Van Gerven, Handboek Verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 546.
[70] Zoals ook in de parlementaire voorbereiding wordt bevestigd (Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/1, 288).
[71] Met uitzondering van het EESV dat ook kan optreden voor de verdediging van de persoonlijke rechten van zijn leden (art. 18:5 WVV).
[72] Cass. 9 december 1957, Pas. 1958, I, p. 375.
[73] Cass. 4 februari 2008, Pas. 2008, I, p. 320, noot Adv. Gen. Leclercq; Cass. 19 september 1996, RCJB 1997, 105, noot O. De Schutter.
[74] Cass. 10 februari 1988, Pas. 1988, I, p. 676; Cass. 28 juni 1968, JT 1968, 579; Cass. 16 december 1957, o.c.; J. t Kint, “De la recevabilité des actions en réparation intentées par les associations professionnelles pour la défense des intérêts de leurs membres”, RPS 1960, 228.
[75] Cass. 28 maart 1956, Pas. 1956, I, p. 806.
[76] Cass. 5 april 1951, RPS 1956, 24, noot E. Beyen.
[77] T. Théate, Les unions professionnelles, Leuven, Van Linthout, 1914, 83.