Article

Rechtbank van koophandel Leuven (5de k.), 16/10/2017, R.D.C.-T.B.H., 2019/2, p. 316-318

Rechtbank van koophandel Leuven (5de k.)16 oktober 2017

VERZEKERINGEN
Verzekeringsovereenkomst - Verzekering alle bouwplaatsrisico's (ABR-polis) - Aannemer van bouwwerken - Verzekering voor rekening van wie het aangaat - Artikel 92 W.Verz. - Arbitrageclausule - Tegenstelbaarheid aan verzekerde
Door aanspraak te maken op schadevergoeding heeft de verzekerde voor rekening het derdenbeding in de ABR-polis aanvaard en is hij partij bij deze overeenkomst, waardoor de bedongen arbitrageclausule hem tegenstelbaar is.
VERZEKERING
Verzekering Alle Bouwplaatsrisico's (ABR polis) - Rechtsmacht van de rechtbank - Geldigheid arbitrageclausule - Begrip eenvoudige risico's - Artikel 90 W.Verz. - Artikelen 1, 1° en 1, 4° en artikel 5, § 4 koninklijk besluit van 24 december 1992 tot uitvoering van de wet van 25 juni 1992
Uit de samenlezing van de artikelen 90, § 1 en 2 en artikel 85, § 2, tweede lid W.Verz. volgt dat partijen voorafgaandelijk aan enig geschil, een arbitrageclausule kunnen bedingen voor wat betreft niet-eenvoudige risico's in de zin van artikel 5 KB van 24 december 1992 tot uitvoering van de wet van 25 juni 1992.
Gelet op de voorbereidende werken van het uitvoeringsKB van 24 december 1992 en het geheel van de tekst van artikel 5 van dit KB dient besloten te worden dat, ondanks een ongelukkige keuze van bewoordingen door de wetgever, de wetgever in bedoeld artikel 5, § 4 een aantal types van verzekeringen bepaald heeft die, om reden van hun specifiek karakter, buiten de begrenzing tot 750.000 EUR (30.000.000 BEF) vallen, en derhalve steeds verzekeringen voor andere risico's dan eenvoudige risico's betreffen, ongeacht het bedrag van de verzekerde waarde.
Voor deze types van verzekeringen is het principe van niet-arbitreerbaarheid van verzekeringsgeschillen opgenomen in artikel 90, § 1 W.Verz. niet van toepassing. De verzekeringen van het type alle bouwplaatsrisico's vermeld onder artikel 5, § 4, 2° uitvoeringsKB vallen hieronder.
ASSURANCES
Contrat d'assurance - Assurance tous risques chantier (police TRC) - Entrepreneur général - Assurance pour le compte de qui il appartiendra - Article 92 LRA - Clause d'arbitrage - Opposabilité à l'assuré
En réclamant l'indemnisation du dommage, l'assuré pour compte a accepté la stipulation pour autrui organisée par la police TRC et est partie à ce contrat, avec pour conséquence que la clause d'arbitrage qui y est stipulée lui est opposable.
ASSURANCES
Assurance tous risques chantier (police TRC) - Compétence du tribunal - Validité de la clause d'arbitrage - Notion de risque simple - Article 90 LRA - Articles 1, 1° et 1, 4° et article 5, § 4, de l'arrêté royal du 24 décembre 1992 portant exécution de la loi du 25 juin 1992
Il résulte de la lecture conjointe des articles 90, § 1-2 et 85, § 2, deuxième alinéa, LRA que les parties peuvent convenir d'une clause d'arbitrage préalablement à tout litige relatif à des risques qui ne sont pas des risques simples au sens de l'article 5 de l'A.R. du 24 décembre 1992 portant exécution de la loi du 25 juin 1992.
Compte tenu des travaux préparatoires de cet arrêté d'exécution et de l'ensemble du texte de l'article 5 de cet arrêté d'exécution, il convient de conclure que, malgré un choix malheureux de formulation par le législateur, celui-ci a défini à l'article 5, § 4, de l'arrêté d'exécution un certain nombre de types d'assurance qui, en raison de leur nature spécifique, tombent en dehors de la limite de 750.000 EUR (30.000.000 BEF) et concernent donc toujours l'assurance pour des risques autres que des risques simples, quel que soit le montant de la valeur assurée.
Pour ces types d'assurance, le principe de non-arbitrabilité des litiges d'assurance prévu à l'article 90, § 1er, LRA n'est pas applicable. Les assurances de type tous risques chantier mentionnées à l'article 5, § 4, 2°, de l'arrêté d'exécution sont comprises parmi celles-ci.

X. / Y

Zet.: K. Van Lint (voorzitter), A. Collaer en D. Schiepers (rechters in handelszaken)
Pl.: Mrs. J. Goedhuys en H. Keulers
Zaak: A/16/01931
1. De procedure

(…)

2. Samenvatting van de feitelijke gegevens

2.1. Eiseres, X., is de hoofdaannemer van de werven “Balk van Beel” en “Parking Tweewaters” te Leuven. De bouwheer van deze projecten is Z.

Z. sluit voor beide werven een verzekering alle bouwplaatsrisico's (ABR) af bij verweerster, Y. Het betreft ABR-polis nr. (…) van 17 maart 2011 en bijvoegsel nr. (…) van 30 november 2011. De verzekerde waarde van de volledige polis bedraagt 30.000.000 EUR. Verder wordt het geheel van deze polis en het bijvoegsel aangeduid als “de ABR-polis”.

In deze polis wordt X. als algemene aannemer aangeduid als verzekerde.

2.2. X. stelt dat zich in de betonnen wanden en vloeren van de vermelde werven uitzonderlijk veel scheuren en barsten hebben voorgedaan, welke mogelijk veroorzaakt zijn door het fenomeen “krimp”.

Volgens de stukken van het dossier van X. werden deze scheuren en barsten hersteld door de NV. Deze werken werden uitgevoerd in de periode van december 2012 tot en met januari 2014 en in januari 2015 en werden gefactureerd voor een totaal bedrag van 230.812,44 EUR. X. geeft verder aan dat zij ook eigen personeel ingezet heeft om de barsten en scheuren te herstellen, voor een totale kost van 100.597,50 EUR.

2.3. Op 25 november 2015 zendt de raadsman van X. een ingebrekestelling naar Y. met het oog op het bekomen van de bevestiging dat Y. in het kader van de ABR-polis tussenkomt en de schade van X., in de brief voorlopig geraamd op 331.409,94 EUR, zal vergoeden.

Er volgt nog uitwisseling van e-mails tussen de raadsman van X. en Y. Partijen komen niet tot een akkoord.

Op 24 november 2016 gaat X. over tot dagvaarding van Y.

3. De vordering

Eiseres, X., vordert verweerster, Y., te veroordelen tot betaling van een bedrag van 331.409,94 EUR, te vermeerderen met vergoedende interesten aan de wettelijke rentevoet vanaf de gemiddelde datum 1 juli 2013 tot de dag van het tussen te komen vonnis, waarna het geheel te vermeerderen met de gerechtelijke interesten aan dezelfde rentevoet, tot de datum van algehele betaling.

Verder vordert X., Y. te veroordelen tot de kosten van het geding, rechtsplegingsvergoeding begroot op 8.400 EUR.

4. Beoordeling

4.1. In haar conclusie werpt Y. het gebrek aan rechtsmacht van huidige rechtbank op. Y. verwijst hierbij naar de in artikel 16 van de algemene voorwaarden (…) van de ABR-polis opgenomen arbitrageclausule en beroept zich op artikel 1682 Ger.W.

4.2. In de eerste plaats voert X. aan dat zij in de ABR-polis, die afgesloten werd tussen Y. en Z. aangeduid is als verzekerde. De ABR-verzekering is inderdaad een verzekering “voor rekening van wie het aangaat” vermits zowel de verzekeringnemer als derden die de hoedanigheid van verzekerden onder de polis genieten, rechtstreeks tegenover de verzekeraar een beroep kunnen doen op de geboden waarborgen. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat X. in de e-mail van haar raadsman aan Y. van 4 februari 2016 (stuk 6 van het dossier van X.), waarbij zij zich beroept op de bijzondere polisvoorwaarden van de ABR-polis, zichzelf aanduidt als “verzekeringnemer”. In deze bijzondere polisvoorwaarden die door Z. ondertekend werden, wordt onder punt 5 uitdrukkelijk gestipuleerd dat het verzekeringsvoorstel gebaseerd is op de algemene voorwaarden “alle bouwplaatsrisico's 1995” van Y. Deze algemene voorwaarden worden door X. als onderdeel van stuk 1 haar dossier bijgebracht.

In antwoord op een vraag van de rechtbank bevestigt X. op de zitting van 25 september 2017 ook uitdrukkelijk dat zij als zorgvuldige aannemer Z. heeft gevraagd naar de afgesloten verzekeringspolis en dat Z. haar daarop de ABR-polis heeft overgemaakt. De rechtbank besluit dat het derhalve duidelijk is dat X. kennis heeft genomen van de volledige ABR-polis, met inbegrip van de arbitrageclausule.

Door aanspraak te maken op schadevergoeding onder de polis, heeft X. overigens het derdenbeding opgenomen in de ABR-polis aanvaard.

Hierdoor is zij partij bij de overeenkomst opgenomen in de ABR-polis geworden door stilzwijgende toetreding (L. Schuermans en C. Van Schoubroeck, “Alle Bouwplaats Risico's in a nutshell”, De Verz. 2007, 161, nr. 21) en is het artikel uit de algemene voorwaarden dat de arbitrageclausule inhoudt, aan haar tegenstelbaar geworden.

Verder bepaalt artikel 92 van de wet betreffende de verzekeringen dat alle excepties eigen aan de verzekeringsovereenkomst en waarop de verzekeraar zich tegen de verzekeringnemer kan beroepen, tegenstelbaar zijn aan de verzekerde, wie het ook zij.

Rekening houdend met bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat X. als verzekerde in principe gebonden is door de arbitrageclausule die opgenomen is in de algemene voorwaarden van de ABR-polis, welke haar tegenstelbaar zijn.

4.3. X. voert verder aan dat de arbitrageclausule uit de algemene voorwaarden van de ABR-polis niet rechtsgeldig is en om die reden niet van toepassing is. In het bijzonder betwist X. dat voor wat betreft complexe risico's, zoals deze gedekt door de ABR-polis, op rechtsgeldige wijze een arbitrageclausule kan overeengekomen worden.

Uit de samenlezing van artikel 90, § 1 en § 2 en artikel 85, § 2, tweede lid van de wet betreffende de verzekeringen volgt dat wettelijk geregeld is dat geen rechtsgeldige arbitrageclausule kan worden overeengekomen voor wat betreft eenvoudige risico's. Y. besluit op grond hiervan dat partijen - voorafgaandelijk aan enig geschil - wel op rechtsgeldige wijze een arbitrageclausule kunnen overeenkomen voor wat betreft niet-eenvoudige, of complexe, risico's. Deze argumentatie van Y. wordt door X., terecht, niet betwist.

Y. voert verder aan dat uit de samenlezing van artikel 1, 4° en artikel 1, 1° van het koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst van 24 december 1992, verder aangeduid als “het uitvoeringsbesluit”, volgt dat arbitrageclausules wel geldig zijn in verzekeringsovereenkomsten alle risico's bouwplaatsen voor zover het andere risico's betreft dan eenvoudige risico's. Y. argumenteert verder dat overeenkomstig artikel 5, § 1 van het uitvoeringsbesluit, onder het begrip eenvoudige risico dient te worden verstaan elk goed of geheel van goederen waarvan de verzekerde waarde niet meer bedraagt dan 750.000 EUR (voorheen 30.000.000 BEF). Hieruit kan worden besloten dat er sprake is van complexe risico's zodra de verzekerde waarde van het goed meer dan 750.000 EUR bedraagt.

Y. wijst erop dat vermits de verzekerde waarde van het goed zoals vermeld in de ABR-polis 30.000.000 EUR bedraagt, de werven die het voorwerp uitmaken van deze ABR-polis een complex risico betreffen, zodat op rechtsgeldige wijze een arbitrageclausule opgenomen werd in de algemene voorwaarden van deze polis.

X. betwist in dit verband dat inzake een ABR-polis sprake kan zijn van een complex risico omdat krachtens artikel 5, § 4, 2° van het uitvoeringsbesluit alle bouwplaatsrisico's uitgesloten zijn van het toepassingsgebied artikel 5 van het uitvoeringsbesluit.

Artikel 5, § 4 van het uitvoeringsbesluit bepaalt dat van dit artikel uitgesloten zijn:

1° de verzekeringen alle risico's betreffende juwelen, kunstwerken, bontmantels, fototoestellen of audiovisuele apparaten alsmede de bagageverzekeringen;

2° de zogenaamde technische verzekeringen, met name de verzekeringen van het type machinebreuk, alle bouwplaatsrisico's, montage en proefdraaien, burgerrechtelijke aansprakelijkheid van architecten en aannemers, elektrische en elektronische installaties of zwakstroom;

3° de verzekeringen tegen brand in het kader van een motorrijtuigpolis;

4° de verzekeringen tegen exploitatieverliezen, andere dan deze waarbij een dagelijkse vergoeding wordt gewaarborgd;

5° de verzekeringen tegen ziekte en sterfte van dieren;

6° de globale bankverzekeringen, de verzekeringen vervoer en opslag van waarden.

In de voorbereidende werken van het uitvoeringsbesluit, met name het advies van de Raad van State, wordt met betrekking tot artikel 5 van het uitvoeringsbesluit onder meer aangegeven: “De inleidende zin van § 4 ware beter als volgt gesteld: '§ 4. Kunnen geen betrekking hebben op eenvoudige risico's in de zin van dit artikel: (...)'.”

De rechtbank oordeelt dat in acht genomen deze passage uit het advies van de Raad van State, alsmede uit het geheel van de tekst van artikel 5 van het uitvoeringsbesluit dient besloten te worden dat, ondanks een ongelukkige keuze van bewoordingen door de wetgever, het duidelijk is dat de wetgever in artikel 5, § 4 van het uitvoeringsbesluit een aantal types van verzekeringen bepaald heeft die, om reden van hun specifiek karakter, buiten de begrenzing tot 750.000 EUR (30.000.000 BEF) vallen, en derhalve steeds verzekeringen voor andere risico's dan eenvoudige risico's betreffen, ongeacht het bedrag van de verzekerde waarde. Voor deze types van verzekeringen is het principe van de niet-arbitreerbaarheid van verzekeringsgeschillen opgenomen in artikel 90, § 1 van de wet inzake verzekeringen niet van toepassing. De verzekeringen van het type alle bouwplaatsrisico's vermeld onder artikel 5, § 4, 2° van het uitvoeringsbesluit, vallen hieronder.

Anders oordelen zou betekenen dat artikel 1, § 4 van het uitvoeringsbesluit geen enkele toepassing zou vinden.

Op grond van het geheel van bovenstaande overwegingen oordeelt de rechtbank dat de arbitrageclausule opgenomen in de algemene voorwaarden van de ABR-polis een geldige clausule is. Het argument van Y. dat de waarde van de ABR-polis meer dan 750.000 EUR bedraagt is daarbij niet relevant.

4.4. Y. kan zich terecht beroepen op de arbitrageclausule opgenomen in deze algemene voorwaarden.

Gelet op deze geldige en bindende arbitrageclausule is de door Y. opgeworpen exceptie gegrond en verklaart de rechtbank zich zonder rechtsmacht.

5. De kosten

Krachtens artikel 1017 Ger.W. verwijst ieder eindvonnis de in het ongelijk gestelde partij in de kosten. Krachtens artikel 1018, 6° Ger.W. omvatten deze kosten de rechtsplegingsvergoeding.

Eiseres, X., is de in het ongelijk gestelde partij en wordt veroordeeld in de kosten.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart zich zonder rechtsmacht om kennis te nemen van huidig geding.

De rechtbank veroordeelt eiseres, X., tot betaling van de gerechtskosten, in hoofde van verweerster, Y., begroot op een rechtsplegingsvergoeding van 8.400 EUR.