Actualités

Grondwettelijk Hof acht sanctie bij laattijdige aangifte van schuldvordering in collectieve schuldenregeling niet strijdig met recht op eerbiediging van eigendom – GwH 19 september 2024

In een arrest van 19 september 2024 (nr. 92/2024) oordeelde het Grondwettelijk Hof dat artikel 1675/9, §3 Ger.W. het recht op eerbiediging van eigendom, zoals gewaarborgd in art. 16 Gw. (in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM), niet schendt.

In het kader van een collectieve schuldenregeling geldt als uitgangspunt dat de aangifte van schuldvordering uiterlijk een maand na kennisgeving van de beschikking van toelaatbaarheid aan de schuldbemiddelaar moet worden meegedeeld (art. 1675/9, §2 Ger.W.). Wanneer een schuldeiser geen aangifte van schuldvordering doet binnen deze termijn, deelt de schuldbemiddelaar hem mee dat hij over een laatste termijn van vijftien dagen beschikt, te rekenen vanaf ontvangst van deze mededeling, om alsnog aangifte te doen. Wanneer de aangifte niet wordt meegedeeld binnen deze termijn, wordt de betreffende schuldeiser geacht afstand te doen van zijn schuldvordering. In dat geval verliest de schuldeiser zijn recht om zich te verhalen op de schuldenaar en de personen die voor hem een persoonlijke zekerheid hebben gesteld (art. 1675/9, §3, lid 1 Ger.W.).

In dit verband werd het Grondwettelijk Hof in essentie gevraagd te beoordelen of de rechter (buiten de hypothese van een onregelmatige aanmaning) over een beoordelingsbevoegdheid moet kunnen beschikken om te verzaken aan de sanctie van het verval van het recht om aan de procedure van collectieve schuldenregeling deel te nemen.

Dit moet gelezen worden tegen de achtergrond van het bodemgeschil. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat namelijk het bodemgeschil betrekking heeft op een ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling, waarin geen rekening wordt gehouden met een burgerlijke schadevergoeding waartoe de schuldenaar werd veroordeeld wegens een strafrechtelijk misdrijf. Dit als gevolg van de laattijdige aangifte van schuldvordering door de betrokken schuldeiser. De laattijdigheid van de aangifte was meer bepaald te verklaren door de verstandelijke beperking van deze schuldeiser, hetgeen hem verhinderde het belang van de tot hem gerichte kennisgevingen correct in te schatten.

Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat art. 1675/9, §3, lid 1 Ger.W. wel degelijk bestaanbaar is met het recht op het ongestoord genot van eigendom, zoals gewaarborgd bij artikel 16 van de Grondwet (in samenhang gelezen met de eerste alinea, eerste zin, van artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol). Volgens het Hof gaat het namelijk om een geoorloofde inmenging op dit recht, aangezien: I) erin is voorzien bij een voldoende toegankelijke, nauwkeurige en voorzienbare juridische grondslag; II) zij een legitieme doelstelling van algemeen belang nastreeft en III) een redelijk verband van evenredigheid heeft met het nagestreefde doel.

Dat de sanctie uit art. 1675/9, §3, lid 1 Ger.W. geen onevenredige gevolgen heeft, volgt volgens het Hof uit volgende elementen:

  • De sanctie vindt slechts toepassing na het verstrijken van een bijkomende termijn van vijftien dagen.
  • De brief waarbij de schuldeiser die bijkomende termijn van vijftien dagen wordt toegekend, moet uitdrukkelijk melding maken van de tekst van artikel 1675/9, § 3, lid 1 Ger.W.. Aldus wordt de schuldeiser uitdrukkelijk gewezen op het gevolg dat aan zijn stilzitten zal worden verbonden. De sanctie is overigens niet van toepassing indien de voormelde brief die vermelding niet bevat.
  • De betrokken schuldeiser herwint zijn verhaalsrecht op de schuldenaar wanneer de aanzuiveringsregeling wordt verworpen of herroepen (art. 1675/9, §3, lid 1 Ger.W.).
  • De betrokken schuldeiser kan het vermoeden van afstand weerleggen door het bestaan van toeval of overmacht aan te tonen.
  • De rechter kan, in het licht van de omstandigheden van de zaak, de laattijdige aangifte van de schuldeiser in aanmerking nemen door die te beschouwen als een ‘nieuw feit’ dat de aanpassing of de herziening van de aanzuiveringsregeling rechtvaardigt (zoals bedoeld in artikel 1675/14, §2, lid 3 Ger.W.).
  • De weigering om rekening te houden met een niet tijdig ingediende schuldvordering in bepaalde omstandigheden zou tot slot ook een vorm van rechtsmisbruik kunnen uitmaken.

Comments are closed.