Article

[Vervoer van zaken over de weg] De verjaringstermijn voor regresvorderingen, R.D.C.-T.B.H., 2017/6, p. 608

VERVOER
Vervoer van goederen over de weg - Internationaal vervoer - CMR-verdrag - Regresvordering door hoofdvervoerder tegen ondervervoerder - Verjaringstermijn
De hoofdvervoerder werd belast met het transport van goederen van België naar Spanje. Bij aflevering bleken een aantal paletten te ontbreken. Tussen de afzender en de hoofdvervoerder werd de verjaring bereikt op 21 juli 2012. De dagvaarding op hoofdeis werd slechts uitgebracht op 21 september 2012, maar door de hoofdvervoerder werd geen verjaringsargument ingeroepen. De dagvaarding in vrijwaring door de hoofdvervoerder lastens de ondervervoerder werd uitgebracht op 16 oktober 2012, dus binnen de maand na de dagvaarding op hoofdeis, maar buiten de eenjarige CMR-termijn.
Het hof bevestigt dat de CMR-verjaringsregels niet alleen gelden voor de vordering van de afzender tegen de hoofdvervoerder, maar ook voor (regres)vorderingen van de hoofdvervoerder tegen de ondervervoerder. Het hof oordeelt vervolgens dat regresvorderingen, niettegenstaande de bijzondere bepaling van artikel 38 van de wet van 3 mei 1999, binnen de CMR-verjaringstermijn moeten worden ingesteld. Tevens stipt het hof aan dat, voor zover er in de verhouding afzender/hoofdvervoerder sprake was van een schorsing of een verlenging van de verjaringstermijn, deze schorsing of verlenging alleszins niet doorgezet was naar de ondervervoerder.
TRANSPORT
Transport de marchandises par route - Transport international - Convention CMR - Action récursoire du transporteur principal contre son sous-traitant - Délai de prescription
Le transporteur principal avait reçu instruction de transporter des marchandises de la Belgique en Espagne. Au moment de la livraison, certaines des palettes manquaient. Dans la relation entre l'expéditeur et le transporteur principal, la prescription était acquise le 21 juillet 2012. Or, même si la citation principale n'était lancée que le 21 septembre 2012, le transporteur principal ne soulevait pas l'argument de la prescription. La citation en garantie par le transporteur principal à l'encontre du transporteur sous-traitant était lancée le 16 octobre 2012, donc endéans le mois à compter de la citation principale, mais en dehors du délai annuel de la convention CMR.
La cour confirme que le régime de prescription de la convention CMR ne s'applique pas uniquement à l'action de l'expéditeur contre le transporteur principal, mais également aux actions (récursoires) du transporteur principal contre le transporteur sous-traitant. Ensuite, la cour décide que, nonobstant la disposition spécifique de l'article 38 de la loi du 3 mai 1999, une action récursoire doit impérativement être entamée dans le délai annuel de la convention CMR. La cour fait également remarquer que, pour autant qu'une suspension ou prolongation du délai de prescription ait été acceptée entre expéditeur et le transporteur principal, cette suspension ou prolongation n'a de toute façon pas été transmise au transporteur sous-traitant.
De verjaringstermijn voor regresvorderingen
Frank Stevens [1]

Het arrest van het hof van beroep te Antwerpen is opmerkelijk, waar het stelt dat de regresvordering van de hoofdvervoerder tegen de ondervervoerder niet alleen ingesteld moet worden binnen de maand na de hoofddagvaarding (art. 38, § 4 wet 3 mei 1999, thans art. 51, § 4 wet 15 juli 2013), maar tevens binnen de CMR-verjaringstermijn. Deze uitspraak staat haaks op het cassatiearrest van 5 december 2013, waarin geoordeeld werd dat een regresvordering ingesteld kan worden na het verstrijken van de CMR-verjaringstermijn, op voorwaarde dat dit dan gebeurt binnen de maand na de dagvaarding die tot het regres aanleiding geeft [2]. Ook oudere rechtspraak had reeds dit standpunt ingenomen [3]. Weliswaar kwalificeert het Hof van Cassatie zijn standpunt enigszins, door toe te voegen dat een en ander slechts geldt op voorwaarde dat de hoofdvordering tijdig werd ingesteld. In se is deze toevoeging weinig relevant: als de hoofdvordering niet tijdig werd ingesteld, zal zij afgewezen worden en verliest de vordering in vrijwaring haar voorwerp. Daarmee verdwijnt ook de noodzaak om te beoordelen of de vrijwaringsvordering tijdig werd ingesteld of niet.

Wanneer echter de verjaring in de verhouding tussen afzender en hoofdvervoerder gestuit of geschorst werd, is het mogelijk dat de hoofdeis meer dan een jaar na het transport toch nog tijdig ingesteld kan worden. Als de hoofdvervoerder dan vervolgens regres neemt op de ondervervoerder, kan deze geruime tijd na het transport onverwacht toch nog geconfronteerd worden met een vordering. Het Antwerpse hof van beroep lijkt hier zwaar aan te tillen, en merkt uitdrukkelijk op dat een eventuele schorsing of verlenging van de verjaringstermijn tussen afzender en hoofdvervoerder niet doorgeleid werd naar en niet overeengekomen werd met de ondervervoerder, en dat een dergelijke verlenging op zich ook niet geldt ten opzichte van de ondervervoerder. Daarmee voegt het hof echter een niet-bestaande vereiste toe. De enige vraag is of de verjaring in de verhouding tussen de afzender en de hoofdvervoerder rechtsgeldig geschorst of gestuit werd. Is dat het geval, dan is de dagvaarding op hoofdeis tijdig, en dan beschikt de hoofdvervoerder over een termijn van een maand om zijn ondervervoerder in vrijwaring te roepen, ook al was deze ondervervoerder niet op de hoogte van de aanspraken en/of de onderhandelingen tussen de afzender en de hoofdvervoerder. Overigens dient opgemerkt dat een dergelijk “verrassingseffect” zich ook kan voordoen onder het CMR-verdrag zelf, wanneer de regeling inzake opvolgend vervoer wordt toegepast (art. 39, 4. CMR).

Bij lectuur van het arrest rijst de indruk dat het hof een combine tussen de afzender en de hoofdvervoerder vermoedde of vreesde: de hoofdvervoerder had wel verjaring kunnen inroepen, maar heeft dit niet gedaan om de afzender ter wille te zijn, in de mening dat hij het te betalen bedrag toch wel zou recupereren van de ondervervoerder ... Van andermans leer is het goed riemen snijden, zegt het spreekwoord, maar daar lijkt het hof in casu toch een stokje voor gestoken te hebben.

[1] Docent Erasmus Universiteit Rotterdam, advocaat.
[2] Cass. 5 december 2013, C.13.0056.N, IHT, 2015/0, p. 90, noot D. Noels (“Gelukkige (niet-)verjaardag. Het CMR-verdrag en de verhaalsvordering na het Simex-arrest”).
[3] Zie bv. Antwerpen 23 april 2012, ETL 2012, 420 en Kh. Antwerpen 4 juni 2010, ETL 2010, 573.