Article

Actualiteit : Grondwettelijk Hof, 27/04/2017, nr. 49/2017, R.D.C.-T.B.H., 2017/7, p. 766-768

Grondwettelijk Hof 27 april 2017

Zaak: 49/2017
FAILLISSEMENT (WET 8 AUGUSTUS 1997)
Vereffening - Verschoonbaarheid - Fiscale schulden


FAILLITE (LOI DU 8 AOUT 1997)
Liquidation - Excusabilité - Créances fiscales


1. De vraag voor het Grondwettelijk Hof heeft betrekking op de bevrijding van de echtgenoot of wettelijk samenwonende van de verschoonbaar verklaarde gefailleerde (art. 82, tweede lid Faill.W.). Het hof van beroep te Luik stelt een probleem vast bij het verschil in behandeling tussen echtgenoten en wettelijke samenwonenden van de verschoonbaar verklaarde gefailleerde, wiens bevrijding van de eigen schulden van de gefailleerde verschilt naargelang de schuld een fiscaal karakter heeft. Dit kan een schending van artikelen 10 en 11 van de Grondwet uitmaken aangezien, wanneer het een fiscale schuld betreft, de echtgenoot of wettelijk samenwonende daarvan alleen wordt bevrijd indien die schuld eigen is aan de gefailleerde. Wanneer het geen fiscale schuld betreft, wordt de echtgenoot of wettelijke samenwonende bevrijd, zelfs indien de schuld niet eigen is aan de gefailleerde of zelfs uitsluitend is aangegaan in het belang van het vermogen van de echtgenoot of wettelijk samenwonende.

2. De zaak had betrekking op twee wettelijk samenwonende partners. De belastingadministratie had ten aanzien van beide partners een bedrag ingekohierd voor uitstaande personenbelasting. Een van de wettelijk samenwonende partners wordt vervolgens failliet en verschoonbaar verklaard. De belastingadministratie gaat over tot derdenbeslag in handen van de werkgever van de wettelijke samenwonende partner van de gefailleerde met betrekking tot zijn aandeel in de verschuldigde aanslag. De niet-gefailleerde partner tekent verzet aan tegen dit derdenbeslag.

3. De verschoonbaarheid in het faillissementsrecht beschermt de gefailleerde tegen vervolging van schuldeisers voor schulden die overblijven na het faillissement. De gevolgen van de verschoonbaarheid strekken zich ook uit tot de echtgenoot, ex-echtgenoot en wettelijk samenwonende partner van de gefailleerde voor zover deze partner persoonlijk aansprakelijk is voor de schuld van de gefailleerde (art. 82 Faill.W.).

De bevrijding van de partner van de gefailleerde beoogt de inkomsten uit nieuwe activiteiten van de gefailleerde te beschermen tegen uitwinning. De noodzaak van de bescherming van de partner gaat uit van het principe dat beide partners gehuwd zijn onder het wettelijk stelsel. Indien de partner van de gefailleerde niet zou kunnen genieten van de verschoonbaarheid, dan zouden schuldeisers het gemeenschappelijk vermogen kunnen uitwinnen, wat rechtstreeks negatieve gevolgen kan hebben voor de nieuwe inkomsten van de gefailleerde. Dit zou indruisen tegen het fresh start-principe dat ten grondslag ligt aan de verschoonbaarheidsregeling (GwH 21 maart 2013, nr. 40/2013).

4. Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie (Cass. 24 februari 2011, Arr.Cass. 2011, nr. 168; Cass. 8 juni 2012, Arr.Cass. 2012, nr. 373; Cass. 18 oktober 2013, Arr.Cass. 2013, nr. 532) en het Grondwettelijk Hof (GwH 21 maart 2013, nr. 40/2013; GwH 13 juni 2013, nr. 86/2013) leidt het verwijzend rechtscollege af dat de toepassing van artikel 82, tweede lid Faill.W. zich uitstrekt tot de hypothese waarin de echtgenoot of wettelijk samenwonende van de gefailleerde met die laatstgenoemde medeschuldenaar is van een schuld die vóór het faillissement is aangegaan en waarvoor de echtgenoot of wettelijk samenwonende van de gefailleerde derhalve persoonlijk aansprakelijk is. Noch het feit dat de schuld is aangegaan voor het eigen vermogen van de niet-gefailleerde echtgenoot of wettelijk samenwonende, noch het gegeven dat de belastingschuld niet ontstaat uit een contractuele verbintenis van de echtgenoten, zijn hierbij van belang.

5. De kern van de zaak is de interpretatie van artikel 394, § 1 WIB 1992. De belastingschuld met betrekking tot het gedeelte van de belasting in verband met de belastbare inkomsten van elke echtgenoot of wettelijk samenwonende kan, krachtens deze bepaling, worden ingevorderd op alle eigen goederen en op de gemeenschappelijke goederen van de twee echtgenoten of wettelijk samenwonenden. Op basis van dit artikel kan, vóór de verschoonbaarverklaring, de belastingschuld met betrekking tot inkomsten van de partner worden ingevorderd op de eigen goederen van de gefailleerde. Het verwijzend rechtscollege leidt hieruit af dat het gaat om een schuld van de gefailleerde.

Het Grondwettelijk Hof verduidelijkt echter dat uit het tweede lid van het voormelde artikel 394, § 1 WIB 1992 blijkt dat de belastingschuld met betrekking tot de inkomsten van één van de echtgenoten of wettelijk samenwonenden weliswaar kan worden ingevorderd op de eigen goederen van de andere, maar zulks alleen mogelijk is krachtens het door die bepaling vastgestelde vermoeden van collusie tussen hen, een vermoeden dat kan worden omgekeerd in de daarin op limitatieve wijze opgesomde gevallen. Met andere woorden het feit dat de gefailleerde aangesproken kan worden voor de fiscale schuld voortvloeiend uit inkomsten van de niet-gefailleerde partner, impliceert niet dat dit een eigen fiscale schuld betreft.

Het Hof van Cassatie oordeelde reeds in dezelfde zin wat betreft de gevolgen van de verschoonbaarheid voor fiscale schulden die voortvloeien uit inkomsten van de niet-gefailleerde echtgenoot: “Het gedeelte van de aanslag dat betrekking heeft op het belastbare inkomen van de belastingplichtige echtgenoot van de gefailleerde is geen eigen fiscale schuld van de gefailleerde, waarvoor de echtgenoot van de gefailleerde aansprakelijk is, maar is een schuld waarvoor de niet-gefailleerde persoonlijk moet instaan, ook al kon deze schuld krachtens artikel 394, § 1 WIB 1992, vóór de verschoonbaarverklaring, worden verhaald op zowel het gemeenschappelijk vermogen als op de eigen goederen van de beide echtgenoten.” (Cass. 20 mei 2010, Arr.Cass. 2010, nr. 359; Cass. 14 januari 2010, Arr.Cass. 2010, nr. 37).

Het Grondwettelijk Hof besluit dat de betwiste belastingschuld niet kan worden beschouwd als een schuld van de gefailleerde in de zin van artikel 82, tweede lid Faill.W. De gefailleerde is deze schuld immers niet gezamenlijk of hoofdelijk aangegaan met de andere echtgenoot of samenwonende, noch is deze schuld gezamenlijk of hoofdelijk geworden door de werking van een wetsbepaling, aangezien artikel 394, § 1 WIB 1992 deze draagwijdte niet heeft. Het verschil in behandeling tussen fiscale schulden en andere schulden van de gefailleerde is derhalve geen schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De wettelijk samenwonende partner kan dus voor belastingschulden voortvloeiend uit eigen inkomsten worden aangesproken na de verschoonbaarverklaring van de gefailleerde.