Article

Hof van beroep Brussel (5de k.), 12/10/2017, R.D.C.-T.B.H., 2019/2, p. 285-288

Hof van beroep Brussel (5de k.)12 oktober 2017

VERZEKERINGEN
Verzekeringsovereenkomst - Rechtsbijstandsverzekering - Strafrechtelijke verdediging - Prestaties door advocaat - Betwisting kostenstaat - Partijbeslissing - Rechterlijke toetsing
Er is sprake van een partijbeslissing in de mate dat de omvang van de prestaties verricht door de advocaat ook afhangen van factoren die op het ogenblik van de contractsluiting niet vaststonden en die in de loop van de procedure verder konden evolueren. Die partijbeslissing is, in zoverre zij betwist wordt, voor rechterlijke toetsing vatbaar.
Een professionele rechtsbijstandsverzekeraar wordt geacht zijn dossiers op te volgen en op korte termijn te reageren indien volgens hem prestaties worden verricht die voor de verdediging van de verzekerde niet relevant of verantwoord zijn. Bij gebrek aan tijdige reactie in die zin, wordt hij verondersteld met de aard en de omvang van de door de advocaat geleverde prestaties akkoord te zijn gegaan. Bovendien heeft de verzekerde recht op een grondige strafrechtelijke verdediging.
De kostenstaat van de advocaat dient verminderd te worden met de kosten verbonden aan overbodige interventies waarvan de advocaat volgens het criterium van de normale bedachtzame advocaat zich had moeten realiseren dat die, minstens op dat ogenblik, geen adequaat initiatief waren.
ASSURANCES
Contrat d'assurance - Assurance protection juridique - Défense pénale - Services fournis par un avocat - Différend concernant l'état de frais et honoraires - Décision d'une partie - Contrôle judiciaire
Il y a décision d'une partie dans la mesure où l'étendue des prestations par l'avocat dépend également de facteurs qui n'ont pas été établis au moment de la conclusion du contrat et qui peuvent évoluer au cours de la procédure. La décision d'une partie, dans la mesure où elle est contestée, peut faire l'objet d'un contrôle juridictionnel.
Un assureur de protection juridique professionnel est tenu d'assurer le suivi de ses dossiers et de réagir à court terme si, à son avis, les services fournis ne sont pas pertinents ou justifiés pour la défense de l'assuré. En l'absence d'une réponse rapide en ce sens, il sera réputé avoir accepté la nature et l'étendue des services fournis par l'avocat. De plus, l'assuré a droit à une défense pénale complète.
L'état de frais et honoraires de l'avocat doit être réduit des coûts liés aux prestations superflues pour lesquelles l'avocat aurait dû réaliser, selon le critère d'un avocat normalement attentif, qu'elles ne résultaient pas d'une initiative adéquate, du moins à ce moment-là.

V.G. / NV Arag

Zet.: B. Veeckmans (voorzitter), M. Dams en F. Gillijns (raadsheren)
Pl.: Mrs. E. Nieuwdorp en Th. Vanwinsen
Zaak: 2014/AR/713

(…)

De procedure in eerste aanleg

Bij gerechtsdeurwaardersexploot van 13 oktober 2010 heeft de heer V.G. een inleidende vordering ingesteld tegen de NV Arag teneinde deze laatste te horen veroordelen tot betaling van 30 EUR en 11.761,78 EUR, te vermeerderen met de moratoire interesten tegen 7% vanaf 3 maart 2010 tot de datum van de dagvaarding en vanaf dan met de gerechtelijke interesten tot de dag van de volledige betaling en de kosten van het geding.

Bij tussenvonnis van 19 november 2010 heeft de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, alvorens recht te spreken, de zaak voor advies verzonden naar de commissie van rechtsbijstand van de Nederlandse Orde van de Advocaten bij de balie van Brussel.

Bij conclusie van 26 maart 2012 heeft de heer V.G. zijn vordering verminderd tot 9.261,78 EUR, te vermeerderen met de moratoire interesten tegen 7% vanaf 3 maart 2010 tot de datum van de dagvaarding en vanaf dan met de gerechtelijke interesten tot de dag van de volledige betaling en de kosten van het geding.

De NV Arag concludeerde tot de ontvankelijkheid maar ongegrondheid van de vordering en de veroordeling van de heer V.G. tot de kosten van het geding.

De rechtbank van eerste aanleg te Brussel heeft in haar vonnis van 23 december 2013 de vordering ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond verklaard en de NV Arag veroordeeld tot betaling aan de heer V.G. van 3.326,25 EUR, te vermeerderen met de moratoire interesten tegen de wettelijke interestvoet vanaf 3 maart 2010 tot de datum van de dagvaarding en vanaf dan met de gerechtelijke interesten tegen dezelfde interestvoet tot de dag van de volledige betaling en tot de kosten van het geding.

De procedure in hoger beroep

Tegen dit vonnis heeft de heer V.G. per verzoekschrift van 19 maart 2014 principaal hoger beroep ingesteld teneinde zijn oorspronkelijke vordering volledig gegrond te horen verklaren en de NV Arag te horen veroordelen tot betaling van 9.261,78 EUR, te vermeerderen met de moratoire interesten tegen 7% vanaf 3 maart 2010 tot de datum van de dagvaarding en vanaf dan met de gerechtelijke interesten tot de dag van de volledige betaling en de kosten van beide aanleggen.

De NV Arag concludeert tot de ontvankelijkheid maar ongegrondheid van het principaal hoger beroep en de veroordeling van de heer V.G. tot de kosten van het hoger beroep.

Bij conclusie van 7 juli 2014 heeft de NV Arag incidenteel hoger beroep ingesteld teneinde de vordering van de heer V.G. volledig ongegrond te horen verklaren.

De feiten

De heer V.G. vordert de betaling van openstaande staten van erelonen en kosten.

Hij trad op als advocaat van mevrouw S., wonende te (…), die bestuurster was van een personenwagen en betrokken geraakte bij een verkeersongeval. Via de tussenkomst van de NV Arag, de rechtsbijstandsverzekeraar van de eigenaar van het voertuig, werd de heer V.G. aangesteld om mevrouw S. te verdedigen voor de politierechtbank, daar zij haar aansprakelijkheid betwistte.

De heer V.G. heeft zijn mandaatvoorwaarden aan de NV Arag schriftelijk meegedeeld. De eerste prestaties werden geleverd op 8 oktober 2009. Een eerste provisie van 300 EUR werd betaald.

De volgende ereloonstaten van 16 december 2009, 3 februari 2010, 11 maart 2010 en 7 juni 2010 bleven onbetaald voor een totaal saldo van 11.731,78 EUR. Deze ereloonstaten werden geprotesteerd op 15 juli 2010.

Partijen zijn het niet eens over het nut en de noodzaak van een aantal door de heer V.G. geleverde prestaties.

Bij tussenvonnis van 19 november 2010 heeft de eerste rechter de zaak voor advies verwezen naar de commissie van rechtsbijstand van de Nederlandse Orde van Advocaten bij de balie te Brussel. Deze commissie was van oordeel dat een globaal bedrag voor kosten en erelonen van 2.500 EUR verantwoord is.

Hierna betaalde de NV Arag 1.700 EUR, zodat de heer V.G. thans nog 9.261,78 EUR vordert.

De beoordeling

1. Het advies van de commissie van rechtsbijstand van de Nederlandse Orde van Advocaten bij de balie te Brussel is niet bindend voor de heer V.G. en voor dit hof, dat over dit geschil uitspraak moet doen.

2. Bij de aanvang van zijn opdracht deelde de heer V.G. per brief van 8 oktober 2009 aan de NV Arag zijn mandaatvoorwaarden mee: wat zijn ereloon betreft, een uurtarief van 125 EUR, exclusief btw en wat zijn kosten betreft, 10 EUR per geschreven pagina, 0,25 EUR per kopie en 0,68 EUR per kilometer verplaatsing.

In dezelfde brief vroeg de heer V.G. de betaling van een provisie van 300 EUR.

Het wordt niet betwist dat de NV Arag deze eerste provisie zonder enig voorbehoud heeft betaald en dat zij tijdens de uitvoering van de opdracht van de heer V.G. nooit een opmerking heeft geformuleerd betreffende de door hem meegedeelde, transparante mandaatvoorwaarden.

Hieruit volgt dat betreffende deze mandaatvoorwaarden, een bindende afspraak tussen partijen is tot stand gekomen.

De NV Arag stelt in haar syntheseconclusie in hoger beroep trouwens uitdrukkelijk dat de door haar gevoerde betwisting geen betrekking heeft op het door de heer V.G. gehanteerde uurtarief als zodanig.

3. Weliswaar lag het aantal uren dat door de heer V.G. moest worden gepresteerd niet van tevoren vast, zodat er geen overeenkomst was tussen partijen over het totale bedrag dat moest worden betaald.

In die mate is er wel degelijk sprake van een partijbeslissing daar de omvang van de prestaties ook afhing van factoren die op het ogenblik van de contractsluiting niet vaststonden en die in de loop van de procedure verder konden evolueren.

Die partijbeslissing is, in zoverre zij betwist wordt, voor rechterlijke toetsing vatbaar.

4. De ereloonstaat van de heer V.G. heeft betrekking op 92 uur en 45 minuten prestaties.

Het stuk nr. 51 van de heer V.G. is een gedetailleerd overzicht van deze prestaties. Per dag dat in dit dossier werd gewerkt, wordt de aard van de geleverde prestaties omschreven, de aan deze prestaties bestede tijd vermeld en de kantoorkosten in rekening gebracht.

De NV Arag had de gelegenheid, minstens tijdens deze procedure, om deze gedetailleerde staat te onderzoeken en de waarachtigheid ervan te controleren aan de hand van de door partijen destijds gevoerde briefwisseling en de overige door de heer V.G. neergelegde bewijsstukken betreffende zijn prestaties voor mevrouw S.

In haar syntheseconclusie in hoger beroep gaat de NV Arag niet tot punctueel onderzoek en bespreking van deze staat over.

Er kan bijgevolg slechts worden vastgesteld dat de realiteit van de door de heer V.G. omschreven prestaties door de NV Arag niet wordt betwist en evenmin de totale duur van 92 uur en 45 minuten die de heer V.G. stelt aan deze prestaties besteed te hebben.

5. Wel voert de NV Arag aan dat de heer V.G. een aantal prestaties heeft verricht die in het kader van de strafrechtelijke verdediging van mevrouw S. niet “relevant” of “verantwoord” waren en dat hij al te gul en te gemakkelijk is ingegaan op de veeleisende verlangens van zijn cliënte, terwijl het ook één van de taken is van de advocaat om aan dergelijke buitensporige verlangens een halt toe te roepen.

Met de eerste rechter moet op grond van de overgelegde dossierstukken worden vastgesteld dat de heer V.G. alle initiatieven die hij in het kader van de strafrechtelijke verdediging van mevrouw S. voornemens was te nemen uitdrukkelijk heeft ter kennis gebracht aan de NV Arag. Deze laatste liet de heer V.G. gewoon verder werken, zonder tijdig op te merken dat zij het niet eens was met de door hem voorgestelde handelwijze, terwijl zij nochtans in staat was de geleverde prestaties naar omvang en tijdsverloop te controleren. Voor het eerst in een e-mail van 27 april 2010, toen de opdracht van de heer V.G. bijna beëindigd was, behield de NV Arag zich het recht voor de ereloonstaten te “appreciëren” in functie van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. De NV Arag is een professionele rechtsbijstandsverzekeraar die geacht wordt haar dossiers op te volgen en op korte termijn te reageren indien volgens haar prestaties worden verricht die voor de verdediging van de verzekerde niet relevant of verantwoord zijn. Bij gebrek aan tijdige reactie in die zin, wordt zij verondersteld met de aard en de omvang van de door de heer V.G. geleverde prestaties akkoord te zijn gegaan.

Daarnaast is het hof van oordeel dat mevrouw S. als verzekerde recht had op een grondige strafrechtelijke verdediging in deze zaak. Zij werd immers onder meer vervolgd voor dronkenschap achter het stuur, zodat, bij veroordeling voor deze tenlastelegging, er een ernstig risico bestond dat haar WAM-verzekeraar tegen haar een regresvordering zou instellen. Mevrouw S. betwistte haar aansprakelijkheid voor het verkeersongeval. Tegen deze betwisting als zodanig heeft de NV Arag nooit enig bezwaar geformuleerd. Aan mevrouw S. kon dan ook niet het recht worden ontzegd om in het kader van deze betwisting de bewijswaarde van het oorspronkelijk proces-verbaal te contesteren, aangezien zij voorhield dat dit proces-verbaal belangrijke onjuistheden en onvolledigheden bevatte. In die zin komen de demarches van de heer V.G. naar het parket van de procureur des Konings om aanvullende onderzoeksdaden te doen verrichten - een verzoek waarop het parket gedeeltelijk is ingegaan - en zijn andere initiatieven om bijkomend bewijsmateriaal te verzamelen, in het kader van de strafrechtelijke verdediging van mevrouw S. relevant en verantwoord voor.

De kritiek van de NV Arag kan wel worden gevolgd, daar waar de heer V.G. op 8 december 2009 eveneens meende een klacht bij het Comité P te moeten indienen met mededeling van dezelfde nota die hij ten behoeve van het parket van de procureur des Konings had opgesteld. Het Comité P antwoordde per brief van 17 december 2009 aan de heer V.G. dat het hem niet was toegelaten om tussen te komen in een lopend gerechtelijk dossier. De heer V.G. heeft nadien deze klacht namens zijn cliënte zonder meer ingetrokken. De heer V.G. had volgens het criterium van de normale bedachtzame advocaat zich moeten realiseren dat dit - minstens op dat ogenblik - geen adequaat initiatief was.

Hetzelfde geldt voor wat betreft het gelijktijdig initiatief van de heer V.G. op 8 december 2009 om het oorspronkelijk proces-verbaal eveneens te contesteren door rechtstreeks klacht neer te leggen bij de politiezone Montgomery in Brussel. De hoofdcommissaris antwoordde per brief van 16 december 2009 aan de heer V.G. dat, aangezien het dossier inmiddels was vastgesteld voor de politierechtbank, de politie enkel nog gevolg kon geven aan onderzoekstaken die per kantschrift door de gerechtelijke autoriteit zouden worden voorgeschreven. Ook deze klacht werd door de heer V.G. nadien zonder meer ingetrokken. De heer V.G. had volgens het criterium van de normale bedachtzame advocaat zich moeten realiseren dat dit - minstens op dat ogenblik - geen adequaat initiatief was.

6. De prestaties van de heer V.G. betreffende deze overbodige interventies bij het Comité P en de politiezone Montgomery waren, zoals blijkt uit de door hem overgelegde gedetailleerde staat (stuk nr. 51 van zijn dossier), zeer beperkt en kunnen worden bepaald op 3 uur en 45 minuten.

De ereloonstaat van de heer V.G. wordt bijgevolg verminderd tot 89 u x 125 EUR = 11.125 EUR.

De kostenstaat van de heer V.G. van 938,03 EUR wordt verminderd met de kosten die aan deze overbodige interventies waren verbonden en die bepaald kunnen worden op 60 EUR, zodat er een invorderbaar saldo overblijft van 878,03 EUR.

De totale staat van kosten en erelonen van de heer V.G. wordt dan ook bepaald op 11.125 EUR + 878,03 EUR = 12.003,03 EUR.

Aangezien de NV Arag reeds 2.500 EUR heeft betaald, moet zij worden veroordeeld tot betaling van het saldo van 9.503,03 EUR.

Terecht oordeelde de eerste rechter dat de door de heer V.G. gevorderde moratoire interesten vanaf de eerste ingebrekestelling, bij gebrek aan andersluidende overeenkomst tussen partijen, tegen de wettelijke interestvoet moeten worden toegekend.

7. Er is geen aanleiding om het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoedingen van beide aanleggen te verhogen wegens het kennelijk onredelijk karakter van het verweer.

Aangezien de vordering van de heer V.G. voor het overgrote deel gegrond wordt verklaard, komt het aangewezen voor om de NV Arag tot 9/10 en de heer V.G. tot 1/10 van de gerechtskosten van beide aanleggen te veroordelen.

De kosten van vier aangetekende zendingen zijn geen gerechtskosten in de zin van artikel 1018 van het Gerechtelijk Wetboek.

(…)