Article

Hof van beroep Brussel (5de k.), 15/02/2018, R.D.C.-T.B.H., 2019/2, p. 289-294

Hof van beroep Brussel (5de k.)15 februari 2018

VERZEKERINGEN
Verzekeringsovereenkomst - Verzekering “Bijstand woning” - Verjaringstermijn - Stuiting - Meedelen weigeringsbeslissing - Geen mandaat aan de verzekeringsmakelaar - Artikel 35, § 3 WLVO (art. 89, § 3 W.Verz.)
Nu de verzekeraar niet aantoont dat de makelaar als mandataris van de verzekerde was aangewezen om kennisgevingen in de zin van artikel 35, § 3 WLVO (art. 89, § 3 W.Verz.) te ontvangen, is de kennisgeving van haar weigeringsbeslissing niet geldig gebeurd en is de vordering niet verjaard.
Verzekeringsovereenkomst - Verzekering “Bijstand woning” - Diefstal - Geen dekking omdat het gebouw onbewoond was en leegstond op het ogenblik van de feiten - Geen tekortkoming aan de informatieplicht door verzekeraar - Tekortkoming aan de informatieplicht door verzekeringsmakelaar - Schadevergoeding
In casu toont de verzekerde niet aan dat de verzekeraar op het ogenblik van de aanpassing van de verzekeringsovereenkomst wist of behoorde te weten dat het kasteel permanent leeg stond en deze permanente leegstand tijdens de duur van de verzekeringsovereenkomst zou blijven bestaan, zodat aan de verzekeraar geen fout kan worden verweten.
De verzekeringsmakelaar heeft ten aanzien van zijn cliënt een advies- en informatieverplichting. Hij heeft de contractuele verbintenis zijn cliënt correct in te lichten betreffende de draagwijdte van de door hem voorgestelde polis. Tevens is hij verplicht om na te gaan of het risico dat zijn cliënt gedekt wenst te zien, ook daadwerkelijk is gedekt. Als tussenpersoon moet de verzekeringsmakelaar niet alleen zijn cliënt informatie verstrekken maar ook bij zijn cliënt informatie inwinnen.
Omdat hij in casu op zijn minst wist dat het kasteel leeg stond op het ogenblik van de vraag tot aanpassing van de polis en hij als professionele verzekeringsmakelaar verplicht was na te gaan of het risico dat zijn cliënt wenst gedekt te zien, ook daadwerkelijk is gedekt, had hij zich bij de verzekerde via een gerichte vraagstelling moeten vergewissen of het kasteel niet permanent leeg stond.
De verzekeringsmakelaar en zijn aansprakelijkheidsverzekeraar zijn in solidum gehouden tot vergoeding van de schade die bestaat uit de niet-dekking door de verzekeraar van de diefstallen.
ASSURANCES
Contrat d'assurance - Assurance « assistance habitation » - Délai de prescription - Interruption - Notification de la décision de refus - Pas de mandat au courtier d'assurance - Article 35, § 3, LCAT (art. 89, § 3, LRA)
Comme l'assureur ne démontre pas que le courtier a été désigné comme mandataire de l'assuré pour recevoir les notifications au sens de l'article 35, § 3, LCAT (art. 89, § 3, LRA), la notification de sa décision de refus n'était pas valable et la réclamation n'était pas prescrite.
Contrat d'assurance - « Assurance assistance habitation » - Vol - Pas de couverture parce que l'immeuble était inhabité et vacance au moment de l'incident - Pas de manquement à l'obligation d'information de l'assureur - Non-respect de l'obligation d'information de la part du courtier d'assurance - Indemnisation des dommages
En l'espèce, l'assuré ne démontre pas qu'au moment de la modification du contrat d'assurance, l'assureur savait ou aurait dû savoir que le château était vide en permanence et que cette vacance permanente persisterait pendant toute la durée du contrat d'assurance, de sorte qu'aucune faute ne peut être reprochée à l'assureur.
Le courtier d'assurance a, à l'égard de son client, une obligation de conseil et d'information. Il a l'obligation contractuelle d'informer correctement son client de la portée de la police qu'il propose. Il est également tenu de vérifier si le risque que son client souhaite assurer est effectivement couvert. En tant qu'intermédiaire, le courtier d'assurance est non seulement tenu de fournir des informations à son client, mais doit aussi obtenir des informations de celui-ci.
Etant donné que, en l'espèce, il savait à tout le moins que le château était vide au moment de la demande de modification de la police et que, en tant que courtier d'assurance professionnel, il était tenu de vérifier si le risque que son client souhaitait assurer était effectivement couvert, il aurait dû vérifier, par une question spécifique, auprès de l'assuré que le château n'était pas en permanence inoccupé.
Le courtier d'assurance et son assureur responsabilité civile sont conjointement et solidairement responsables des dommages résultant de l'absence de couverture des vols par l'assureur.

NV AG Insurance / NV Beaulieu e.a.

Zet.: B. Veeckmans (voorzitter), Ph. Soetaert en F. Gillijns (raadsheren)
Pl.: Mrs. De Spiegeleer loco M. Van Hemelryck en R. Geelen en Boticelli loco Ph. Gregoire
Zaak: 2012/AR/3257 en 2013/AR/321

(…)

De procedure in eerste aanleg

(…)

De procedure in hoger beroep

(…)

De feiten

In 1997 heeft de NV B. via haar makelaar, de heer V., met de rechtsvoorgangster van de NV AG Insurance een verzekeringsovereenkomst “AG Bijstand Woning” gesloten voor het kasteel B. gelegen te Machelen waarvan de NV B. de erfpachthouder is.

Het goed werd verzekerd voor 3.000.000 BEF tegen de waarborgen brand, botsen tegen de verzekerde goederen, beschadiging van onroerende goederen veroorzaakt door dieven, uitwerking van de elektriciteit, arbeidsconflicten en aanslagen.

Met ingang van 26 mei 2006 werd, opnieuw via de heer V. als makelaar, het verzekerd bedrag verhoogd van 3.000.000 BEF naar 35.000.000 BEF, hetzij 867.628 EUR. Het kasteel werd sedertdien verzekerd volgens de algemene voorwaarden “Top Woning” tegen de volgende waarborgen: brand, botsen tegen de verzekerde, goederen, beschadiging van onroerende goederen veroorzaakt door dieven, uitwerking van de elektriciteit, arbeidsconflicten en aanslagen, storm, waterschade, schade door stookolie, glasbreuk, BA Gebouw, natuurrampen en rechtsbijstand.

De bijzondere polisvoorwaarden houden volgende vermelding in: “gebouw - eigenaar niet- bewoner”.

Op 4 juni 2007 stelde de NV B. vast dat zich een diefstal had plaatsgevonden in het kasteel, waarbij de omheining beschadigd werd en de recent geplaatste koperen afvoerbuizen, de koperen dakbekleding van een dakkapel alsook de bliksemafleiders gestolen werden.

Op 7 juni 2007 deed de NV B. aangifte van deze diefstal bij de heer V., die deze aangifte overmaakte aan de NV AG Insurance. Deze laatste meldde de ontvangst van de aangifte op 13 juni 2007.

Op 31 juli 2007 werd de NV B. opnieuw het slachtoffer van diefstal waarbij wederom koperen onderdelen van het gebouw gestolen werden.

Van dit tweede schadegeval deed de NV B. opnieuw aangifte bij haar makelaar.

Ter beperking van de schade liet ze in juni en augustus 2007 voorlopige werken uitvoeren door aannemer M. voor een bedrag van 4.054,56 EUR en maakte zij tevens in augustus 2007 de offerte voor een definitieve herstelling over aan haar makelaar.

Bij de overmaking van het proces-verbaal van verhoor m.b.t. de tweede diefstal aan de makelaar op 16 augustus 2007 deelde de NV B. mee dat “dakschrijnwerk en buitenmuren lijden onder het vocht alsook in het kasteel”. Deze gegevens werden door de makelaar op 17 augustus 2007 overgemaakt aan de NV AG Insurance met vraag tot advies in verband met “de schade door vocht aan dakschrijnwerk en buitenmuren”.

Per brief van 30 augustus 2007 meldde de NV AG Insurance aan de heer V. als makelaar dat zij geen dekking kon verlenen voor de eerste diefstal van 1 juni 2007 omwille van de niet regelmatige bewoning van het gebouw.

Per brief van 31 januari 2008 deelde de NV AG Insurance aan de heer V. als makelaar mee dat voor beide diefstallen geen dekking kon worden verleend omdat het gebouw onbewoond was en leegstond op het ogenblik van de feiten.

Per brief van 13 februari 2008 liet de NV AG Insurance ook aan de NV B. weten dat geen tussenkomst kon worden verleend voor de schade als gevolg van de diefstallen. In dezelfde brief bevestigde zij de aangifte van de waterschade en deelde zij mee dat een expertisebureau werd aangesteld om dit schadegeval te onderzoeken.

Per brief van 9 december 2009 deelde de NV AG Insurance aan de NV B. mee dat volgens het definitief rapport van haar deskundige de waterschade het gevolg was van de diefstal van regenafvoeren midden 2007 en er sprake is van nalatigheid omdat niet onmiddellijk maatregelen werden genomen om de waterschade te stoppen en/of te beperken. De NV AG Insurance stelde dat zij om die reden ook voor dit schadegeval geen tussenkomst kon verlenen.

Op 7 februari en 8 februari 2011 liet de NV B. overgaan tot dagvaarding van de NV AG Insurance en de heer V.

De beoordeling
Samenvoeging

1. De onder de rolnrs. 2012/AR/3257 en 2013/AR/321 ingeschreven hoger beroepen hebben betrekking op hetzelfde bestreden vonnis en worden omwille van hun samenhang samengevoegd.

Nader onderzoek van de vorderingen van de NV B.

(…)

De vorderingen van de NV B. tegen de NV AG Insurance

3. De NV AG Insurance werpt in hoofdorde op dat de tegen haar ingestelde vordering van de NV B. tot dekking van de twee schadegevallen van diefstal van 4 juni 2007 en 31 juli 2007 onontvankelijk is.

Zij stelt dat deze vordering onontvankelijk is wegens verjaring op grond van artikel 34, § 1, eerste lid van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst (thans art. 88, § 1, eerste lid van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen).

De verjaring heeft de uitdoving van een vorderingsrecht tot gevolg. Het middel van verjaring slaat dan ook niet op de procesrechtelijke ontvankelijkheid van de vordering maar op de gegrondheid ervan.

De NV B. beschikt over de vereiste hoedanigheid en het vereiste belang om deze vordering tegen de NV AG Insurance in te stellen zodat haar vordering ontvankelijk is.

4. Artikel 34, § 1, eerste lid van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, thans artikel 88, § 1, eerste lid van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, bepaalt dat de verjaringstermijn voor elke rechtsvordering voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst 3 jaar bedraagt.

Artikel 35, § 3 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, thans artikel 89, § 3 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, bepaalt dat, indien het schadegeval tijdig is aangemeld, de verjaring wordt gestuit tot het ogenblik dat de verzekeraar aan de wederpartij schriftelijk kennis heeft gegeven van zijn beslissing.

Het wordt niet betwist dat de twee schadegevallen van diefstal van 4 juni 2007 en 31 juli 2007 tijdig werden aangemeld, zodat door deze aanmeldingen de verjaring rechtsgeldig werd gestuit.

Vervolgens heeft de NV AG Insurance per brief van 30 augustus 2007 kennis gegeven van haar weigeringsbeslissing met betrekking tot de eerste diefstal van 4 juni 2007 en per brief van 31 januari 2008 kennis gegeven van haar weigeringsbeslissing met betrekking tot de beide diefstallen van respectievelijk 4 juni 2007 en 31 juli 2007.

Beide brieven werden echter uitsluitend gericht aan de heer V. en niet aan de NV B.

De NV AG Insurance toont niet aan dat de heer V. een mandataris was die door de NV B. werd aangewezen om kennisgevingen in de zin van artikel 35, § 3 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, thans artikel 89, § 3 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, te ontvangen.

Het argument van de NV AG Insurance dat zij betreffende deze polis uitsluitend met de makelaar correspondeerde is in strijd met de voorgelegde stukken, meer bepaald haar brief van 13 juni 2007 waarin zij ook aan de NV B. de ontvangst van de schadeaangifte bevestigde en haar brief van 13 februari 2008 waarin zij ook aan de NV B. liet weten dat zij geen dekking kon verlenen voor de twee schadegevallen van diefstal en tegelijk de ontvangst van de aangifte van de waterschade bevestigde.

Slechts deze laatste brief van 13 februari 2008 kan worden beschouwd als een rechtsgeldige kennisgeving in de zin van artikel 35, § 3 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, thans artikel 89, § 3 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, waardoor een nieuwe verjaringstermijn van 3 jaar begon te lopen.

Op 7 februari 2011, datum waarop de NV AG Insurance op verzoek van de NV B. werd gedagvaard, was de vordering bijgevolg niet verjaard.

Op grond van artikel 2244, § 1, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek stuit een dagvaarding voor het gerecht de verjaring tot het tijdstip waarop een definitieve beslissing wordt uitgesproken.

Om deze redenen moet het door de NV AG Insurance opgeworpen middel van verjaring worden verworpen.

5. Artikel 10 van de algemene polisvoorwaarden bepaalt:

U geniet alle basiswaarborgen (...):

(...)

Beschadiging van het gebouw door vandalisme, kwaad opzet of door dieven evenals de diefstal van delen van het gebouw;

Behalve de schade

(...)

4.- aan het gebouw in aanbouw of dat leegstaat sedert meer dan 90 dagen op het moment van het schadegeval;

Het wordt niet betwist dat op de respectievelijke datum van de twee schadegevallen van 4 juni 2007 en 31 juli 2007 het gebouw telkens meer dan 90 dagen leeg stond.

Op grond van de voormelde bepaling van de algemene polisvoorwaarden zijn de beschadigingen van het gebouw door dieven en de diefstal van delen van het gebouw op 4 juni 2007 en 31juli 2007 dan ook niet gedekt.

De vermelding “gebouw - eigenaar niet-bewoner” in de bijzondere polisvoorwaarden doet aan deze vaststelling geen afbreuk.

Deze vermelding houdt slechts in dat de eigenaar-verzekeringnemer geen bewoner is van het verzekerde gebouw. Niet werd vermeld dat het verzekerde gebouw permanent leeg stond. Dit werd nergens contractueel bepaald.

Deze vermelding in de bijzondere polisvoorwaarden impliceert dan ook geen afwijking of opheffing van artikel 10 van de algemene polisvoorwaarden, naar luid waarvan de beschadigingen van het gebouw door dieven en de diefstal van delen van het gebouw niet gedekt zijn indien het gebouw op het ogenblik van het schadegeval meer dan 90 dagen leeg staat.

De NV AG is bijgevolg niet gehouden om voor de schadegevallen van diefstal van 4 juni en 31 juli 2007 dekking te verlenen.

6. In ondergeschikte orde voert de NV B. aan dat de NV AG Insurance een fout heeft begaan door met kennis van zaken een verzekeringspolis te sluiten voor een gebouw dat door de verzekerde niet werd bewoond en leeg stond, terwijl zij wist of althans moest weten dat in die omstandigheden geen dekking voor schade door dieven of diefstal van delen van het gebouw zou worden verleend. Volgens de NV B. heeft de NV AG Insurance niet gehandeld zoals een normaal zorgvuldige verzekeraar, geplaatst in dezelfde feitelijke omstandigheden, door haar gedurende al die tijd te binden aan een verzekeringsovereenkomst met een dekking waarop zij volgens het standpunt van de verzekeraar überhaupt geen aanspraak kon maken. De NV B. stelt verder dat, indien de NV AG Insurance niet onrechtmatig had gehandeld, zij een verzekering tegen beschadigingen van het gebouw door dieven en diefstal van delen van het gebouw had aangegaan die ook bij leegstand van het verzekerde goed dekking zou hebben geboden. De NV B. verwijt aan de NV AG Insurance als professionele verzekeraar een tekortkoming aan haar informatieplicht.

Met betrekking tot deze aan de NV AG Insurance verweten fout moet de verzekeringspolis die in voege was op de respectievelijke data van de schadegevallen van 4 juni 2007 en 31 juli 2007 in aanmerking worden genomen. Dit is de gestandaardiseerde verzekeringspolis “Top Woning”, waarbij met ingang van 26 mei 2006 het verzekerd bedrag werd verhoogd van 3.000.000 BEF naar 35.000.000 BEF, hetzij 867.628 EUR.

In deze polis werden door de NV B. tien waarborgen tegen een globale jaarlijkse premie van 867,63 EUR onderschreven: brand, botsen tegen de verzekerde goederen, beschadigingen van onroerende goederen veroorzaakt door dieven, uitwerking van de elektriciteit, arbeidsconflicten en aanslagen, storm, waterschade, schade door stookolie, glasbreuk en BA Gebouw. Daarnaast werden ook nog de waarborg “natuurrampen” tegen een premie van 112,79 EUR en de waarborg “rechtsbijstand” tegen een premie van 7,44 EUR verzekerd.

De uitsluitingsclausule in de algemene polisvoorwaarden voor schade aan het gebouw in aanbouw of dat leeg staat sedert meer dan 90 dagen op het moment van het schadegeval, geldt uitsluitend voor één van de twaalf door de NV B. onderschreven waarborgen, namelijk de waarborg “beschadiging van het gebouw door vandalisme, kwaad opzet of door dieven evenals de diefstal van delen van het gebouw”.

De NV B. kan dan ook niet voorhouden dat zij gebonden werd door een verzekeringsovereenkomst en jaarlijkse premies heeft betaald, terwijl zij nooit aanspraak had kunnen maken op dekking door deze verzekeringsovereenkomst. Dit geldt hoogstens voor één van de twaalf door de NV B. in deze verzekeringsovereenkomst onderschreven waarborgen.

Met betrekking tot deze laatste waarborg moet de NV B. bewijzen, opdat zij een fout in hoofde van de NV AG Insurance kan aantonen, dat deze laatste op het ogenblik van de aanpassing van de verzekeringspolis wist of behoorde te weten dat het kasteel permanent leeg stond en deze permante leegstand tijdens de duur van de verzekeringsovereenkomst zou blijven bestaan.

Het te verzekeren of verzekerd goed is uiteraard het best gekend door de verzekeringnemer en niet door de verzekeraar. Het is deze verzekeringnemer, eventueel bijgestaan door een professionele verzekeringsmakelaar, die zijn verzekeringsbehoeften moet bepalen en dus moet beslissen tegen welke risico's en voor welke bedragen hij zijn goed wenst te verzekeren.

Artikel 51 van de algemene polisvoorwaarden legt aan de verzekeringnemer de verplichting op om alle gegevens die van invloed zijn bij de beoordeling van het risico nauwkeurig aan de verzekeraar mee te delen. Deze verplichting geldt zowel op het ogenblik van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst als voor nieuwe omstandigheden of wijzigingen van omstandigheden die zich voordoen in de loop van de verzekeringsovereenkomst. Ter zake rust op de verzekeraar geen onderzoeksplicht. Daarentegen rust op de verzekeringnemer een spontane mededelingsplicht.

Uit de overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat, voorafgaand aan de schadegevallen van 4 juni 2007 en 31 juli 2007, aan de NV AG Insurance duidelijk ter kennis werd gebracht dat het verzekerde gebouw permanent leeg stond en tijdens de volledige duur van de verzekeringsovereenkomst leeg zou blijven staan.

Deze kennisgeving blijkt niet uit de enkele vermelding “gebouw - eigenaar niet-bewoner” in de bijzondere polisvoorwaarden. Deze vermelding houdt slechts in dat de eigenaar- verzekeringnemer geen bewoner was van het verzekerde gebouw. Niet werd vermeld dat het verzekerde gebouw permanent leeg stond.

Evenmin wordt door de NV B. aangetoond dat de NV AG Insurance als normaal zorgvuldige verzekeraar op het ogenblik van de aanpassing van de verzekeringspolis behoorde te weten dat het kasteel permanent leeg stond en deze permante leegstand tijdens de duur van de verzekeringsovereenkomst zou blijven bestaan.

Precies omdat het verzekerde bedrag werd verhoogd van 3.000.000 BEF naar 35.000.000 BEF, hetzij 867.628 EUR, moest de NV AG Insurance, bij gebrek aan bewezen nadere toelichting, niet veronderstellen dat het kasteel permanent leeg stond en deze permante leegstand tijdens de duur van de verzekeringsovereenkomst zou blijven bestaan waardoor één van de twaalf door de verzekeringnemer onderschreven waarborgen dode letter zou blijven.

Vermits de NV B. niet aantoont dat de NV AG Insurance op het ogenblik van de aanpassing van de verzekeringspolis wist of behoorde te weten dat het kasteel permanent leeg stond en deze permante leegstand tijdens de duur van de verzekeringsovereenkomst zou blijven bestaan, kan ter zake aan de verzekeraar geen fout worden verweten.

7. Vermits de NV AG Insurance geen dekking moet verlenen voor de schadegevallen van diefstal van 4 juni 2007 en 31 juli 2007 en zij haar beslissing om voor deze schadegevallen de dekking te weigeren op 13 februari 2008 op correcte wijze aan de NV B. heeft meegedeeld, is zij evenmin gehouden tot vergoeding van de beweerde door de NV B. geleden schade wegens beweerde nalatigheden in de afhandeling en het beheer van deze schadegevallen.

(…)

De vorderingen van de NV B. tegen de heer V. en zijn aansprakelijkheidsverzekeraar de CVBA Sobegas

10. Voor wat de twee schadegevallen van diefstal betreft, voert de NV B. in ondergeschikte orde aan dat de heer V. als verzekeringsmakelaar een fout heeft begaan door met kennis van zaken een verzekeringspolis voor te stellen voor een gebouw dat door de verzekerde niet werd bewoond en leeg stond, terwijl hij wist of althans moest weten dat in die omstandigheden geen dekking voor schade door dieven of diefstal van delen van het gebouw zou worden verleend. Volgens de NV B. heeft de heer V. niet gehandeld zoals een normaal zorgvuldige verzekeringsmakelaar, geplaatst in dezelfde feitelijke omstandigheden, door haar gedurende al die tijd te binden aan een verzekeringsovereenkomst met een dekking waarop zij volgens het standpunt van de verzekeraar überhaupt geen aanspraak kon maken. De NV B. stelt verder dat, indien de heer V. niet onrechtmatig had gehandeld, zij een verzekering tegen beschadigingen van het gebouw door dieven en diefstal van delen van het gebouw had aangegaan die ook bij leegstand van het verzekerde goed dekking zou hebben geboden. De NV B. verwijt aan de heer V. als professionele verzekeringsmakelaar een tekortkoming aan zijn informatieplicht.

De verzekeringsmakelaar heeft ten aanzien van zijn cliënt een advies- en informatieverplichting. Hij heeft de contractuele verbintenis zijn cliënt correct in te lichten betreffende de draagwijdte van de door hem voorgestelde polis. Tevens is hij verplicht om na te gaan of het risico dat zijn cliënt wenst gedekt te zien, ook daadwerkelijk is gedekt. Als tussenpersoon moet de verzekeringsmakelaar niet alleen aan zijn cliënt informatie verstrekken maar ook bij zijn cliënt informatie inwinnen.

Via een gerichte vraagstelling moet hij nagaan welk risico de cliënt tegen welke gevaren en voor welke bedragen verzekerd wenst te zien. Vervolgens moet hij een verzekeringsproduct voorstellen, dat op de meest adequate manier aan deze wensen beantwoordt.

In dit geval heeft de heer V. een gestandaardiseerde verzekeringspolis “Top Woning” van de NV AG Insurance aan de NV B. voorgesteld. Als professionele verzekeringsmakelaar kende de heer V. de algemene voorwaarden van de polis “Top Woning”, minstens behoorde hij deze te kennen. Bijgevolg wist de heer V. of behoorde hij minstens te weten dat betreffende de door de NV B. onderschreven waarborg “beschadiging van het gebouw door vandalisme, kwaad opzet of door dieven evenals de diefstal van delen van het gebouw” er geen dekking zou worden verleend indien het gebouw sedert meer dan 90 dagen leeg stond op het moment van het schadegeval.

Op het ogenblik dat de NV B. aan de heer V. vroeg om de verzekeringspolis aan te passen, onder meer om het verzekerde bedrag te verhogen van 3.000.000 BEF naar 35.000.000 BEF, hetzij 867.628 EUR, was deze laatste op de hoogte dat het kasteel niet bewoond werd door de NV B. én “momenteel leegstond”. Dit blijkt zeer duidelijk uit het faxbericht van 19 mei 2006 van de heer V. gericht aan de NV B.

De heer V. voert aan dat hij niet wist dat het kasteel ook permanent leeg stond. In de veronderstelling dat hij dit niet zou hebben geweten, overweegt het hof het volgende. Zeker is dat de heer V. op het ogenblik van de vraag tot aanpassing van de polis door zijn cliënt werd geïnformeerd dat het kasteel toen leeg stond. Tevens staat vast dat de NV B. sedert 1997 het kasteel heeft willen laten verzekeren tegen onder meer “beschadiging van het gebouw door vandalisme, kwaad opzet of door dieven evenals de diefstal van delen van het gebouw”. De heer V. wist of behoorde te weten dat op grond van de door hem voorgestelde polis voor deze waarborg geen dekking zou worden verleend indien het gebouw sedert meer dan 90 dagen leeg stond op het moment van het schadegeval. Omdat hij op zijn minst wist dat het kasteel leeg stond op het ogenblik van de vraag tot aanpassing van de polis en hij als professionele verzekeringsmakelaar verplicht was na te gaan of het risico dat zijn cliënt wenst gedekt te zien, ook daadwerkelijk is gedekt, had hij zich bij de NV B. via een gerichte vraagstelling moeten vergewissen of het kasteel niet permanent leeg stond. De heer V. toont niet aan dat hij deze vraag aan de NV B. gesteld heeft.

Met andere woorden, de bewering van de heer V. dat hij niet wist dat het kasteel permanent leeg stond, is niet relevant. In de gegeven concrete omstandigheden had hij dit moeten weten indien hij zijn cliënt hierover actief bevraagd had. Enkel indien de NV B. hem hierover verkeerde informatie zou hebben verstrekt, treft hem geen fout, maar dit wordt door de heer V. noch aangevoerd noch bewezen.

Uit het voorgaande volgt dat de heer V. ofwel wist ofwel had moeten weten dat het kasteel permanent leeg stond zodat, door niettemin de verzekeringspolis “Top Woning” aan de NV B. voor te stellen, waardoor de onderschreven waarborg “beschadiging van het gebouw door vandalisme, kwaad opzet of door dieven evenals de diefstal van delen van het gebouw” dode letter zou blijven, hij een hem toerekenbare tekortkoming heeft begaan aan zijn professionele advies- en informatieplicht.

De NV B. stelt dat, indien de heer V. deze tekortkoming niet had begaan, zij een verzekering tegen beschadigingen van het gebouw door dieven en diefstal van delen van het gebouw had aangegaan die ook bij leegstand van het verzekerde goed dekking zou hebben geboden.

Dit specifieke oorzakelijk verband wordt door de heer V. en de CVBA Sobegas niet betwist.

De heer V. en zijn aansprakelijkheidsverzekeraar de CVBA Sobegas zijn dan ook in solidum gehouden tot vergoeding van de schade, die bestaat uit de niet-dekking door de NV AG Insurance van de schadegevallen van diefstal van 4 juni 2007 en 31 juli 2007.

11. De eerste rechter heeft de heer D. aangesteld als deskundige met opdracht om de schade als gevolg van de diefstallen van 4 juni 2007 en 31 juli 2007 vast te stellen en te ramen.

In geval van hoger beroep tegen gemengde beslissingen zoals bedoeld in artikel 1068 van het Gerechtelijk Wetboek geldt de verplichting tot terugverwijzing bij gehele of gedeeltelijke bevestiging van de in eerste aanleg bevolen onderzoeksmaatregel niet wanneer de appelrechter het hoger beroep tegen de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart of de bestreden beslissing op enig punt wijzigt (in dezelfde zin: Cass. 30 januari 2014, C.12.0554.N).

In deze zaak heeft het hof het bestreden vonnis gedeeltelijk gewijzigd, vermits uitsluitend de heer V. en zijn verzekeraar de CVBA Sobegas maar niet de NV AG Insurance aansprakelijk worden gesteld voor de schadegevallen van diefstal van 4 juni 2007 en 31 juli 2007. Bijgevolg is er geen aanleiding om de zaak met toepassing van artikel 1068, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek naar de eerste rechter terug te verwijzen.

De NV B. heeft in conclusies haar vordering tot schadevergoeding definitief begroot. Over de omvang van de gevorderde schadevergoeding hebben de heer V. en de CVBA Sobegas tegenspraak kunnen voeren en ook effectief gevoerd. De NV B. heeft in dit verband het eindverslag van deskundige D. als overtuigingstuk meegedeeld. Dit deskundig eindverslag is het voorwerp geweest van een tegensprekelijk debat tussen partijen in conclusies en pleidooien.

Ook de betwisting over de omvang van de gevorderde schadevergoeding is bijgevolg in staat van wijzen.

12. Betreffende de omvang van de diefstalschade kwam deskundige D. in zijn eindverslag tot volgende besluiten:

Blijkens de medegedeelde stukken:

- heeft de herstelling van de daken na de diefstal van de koperen goten en afvoeren 32.880 EUR exclusief btw gekost (facturen van STADAK van 8 februari 2008 en 31 maart 2008 en creditnota van 7 mei 2008);

- heeft de herstelling van de glasschade ingevolge de inbraak 1.741 EUR exclusief btw gekost (bestek CAMBA van 9 februari 2011);

- zal de herstelling na de diefstal van de koperen bliksemafleider 11.423,41 EUR exclusief btw kosten (offerte PIT van 20 september 2012).

Er werden in eerste instantie voorlopige herstellingen uitgevoerd door middel van het aanbrengen van een PVC folie.

Het aanbrengen van een PVC folie is echter geen adequate bescherming omwille van het feit dat zo een folie van 0,2 of 0,3 mm dik in de praktijk niet kan aangebracht worden zonder dat er beschadigingen aan zijn die dan toch nog, weze het in beperktere mate, infiltraties toelaten. Bovendien kan zo een folie niet lang de wind en regen weerstaan.

Eigenlijk had de voorlopige bescherming moeten gebeuren met onderdakbanen en niet met PVC folie.

De voorlopige herstelling van daken en omheining na de diefstal heeft 3.350,88 EUR exclusief BTW gekost. lk adviseer daarvan 2/3 te weerhouden voor de voorlopige herstelling van de daken en 1/3 voor de omheining.

De gestolen koperen dakgoten, kilgoten en nokken werden nadien vervangen door nieuwe. De kosten van die vervanging werden opgenomen onder de post 'omvang van de diefstalschade' hierboven.

Het hof aanvaardt volkomen de bewijswaarde van deze nauwkeurig gemotiveerde en op tegenspraak tot stand gekomen besluittrekkingen van deskundige D. met uitzondering van de kosten voor de voorlopige herstelling van daken en omheining (factuur van de NV Moreels van 3.350,88 EUR, exclusief btw) die in hun geheel voor 2/3 worden toegekend, hetzij voor 2.233,92 EUR, exclusief btw.

Deze schaderaming moet worden beschouwd als een definitieve begroting van de diefstalschade als zodanig. Het bestaan en de omvang van de schade door waterinfiltraties die eventueel door deze diefstallen werd veroorzaakt, zullen eerst het voorwerp uitmaken van een nieuw deskundigenonderzoek, zoals hierboven werd geoordeeld.

De heer V. en de CVBA Sobegas zijn bijgevolg in solidum gehouden tot vergoeding van de door de NV B. geleden schade wegens niet-dekking van de verzekering “beschadiging van het gebouw door dieven evenals de diefstal van delen van het gebouw”, die begroot wordt op (32.880 EUR + 1.741 EUR + 11.423,41 EUR + 2.233,92 EUR =) 48.278,33 EUR + 21% btw = 58.416,78 EUR.

Deze vordering tot schadevergoeding van de NV B. strekt niet tot betaling van een vergoeding van een handelstransactie in de zin van de wet van 15 juli 2009 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. De gevorderde gerechtelijke interesten vanaf 7 februari 2011 kunnen dan ook slechts tegen de gemeenrechtelijke wettelijke interestvoet worden toegekend.

(…)

Dit onderdeel van de vordering is bijgevolg ongegrond.

(…)