Article

Hof van beroep Brussel (5de k.), 02/03/2018, R.D.C.-T.B.H., 2019/2, p. 295-298

Hof van beroep Brussel (5de k.)2 maart 2018

VERZEKERINGEN
Verzekeringsovereenkomst - Brandverzekering - Waarborg beschadiging van het gebouw door vandalisme, kwaad opzet of door diefstal - Begrip opzettelijk door de verzekerde veroorzaakte schade - Artikel 8, eerste lid WLVO (art. 62, eerste lid W.Verz.) - Uitsluiting - Bewijslast op de verzekeraar - Begroting van de schade - Contractueel bedongen bindende derdenbeslissing
Artikel 8, eerste lid WLVO (art. 62, eerste lid W.Verz.) inzake het opzettelijk schadegeval geldt niet voor de specifieke verzekering van de schade veroorzaakt door “vandalisme, kwaad opzet of door diefstal” daar het opzettelijk karakter van het schadegeval tot de omschrijving zelf van het gedekte risico behoort. Het opzet is hier een wezenlijk kenmerk van het gedekte risico zelf, zodat de verzekerde die aanspraak wil maken op verzekeringsdekking moet aantonen dat dit opzet bij het veroorzaken van het schadegeval aanwezig was.
Vermits het opzettelijk karakter van het schadegeval in deze specifieke waarborg “vandalisme, kwaad opzet of door diefstal” een wezenskenmerk is van het gedekte risico, behoort het tot de contractvrijheid van partijen om dit verzekerde risico zelf af te bakenen en om in uitsluitingen van de dekking te voorzien. De verzekeraar dient op grond van artikel 1315, tweede lid BW het bewijs te leveren dat deze voorwaarden van uitsluiting van dekking aanwezig zijn.
Bij gebrek aan een minnelijke regeling tussen partijen, dient de omvang van de schade te worden bepaald overeenkomstig het polisbeding van bindende derdenbeslissing. De bindende derdenbeslissing is een louter bewijsmiddel waarvan de partijen het verbindend karakter vooraf hebben aanvaard.
ASSURANCES
Contrat d'assurance - Assurance incendie - Garantie pour les dommages causés au bâtiment par vandalisme, intention malveillante ou vol - Notion de dommage causé intentionnellement par l'assuré - Article 8, alinéa 1er, LCAT (art. 62, al. 1er, LRA) - Exclusion - Charge de la preuve à l'assureur - Estimation des dommages - Clause de tierce décision obligatoire
L'article 8, alinéa 1er, LCAT (art. 62, al. 1er, LRA) relatif au sinistre intentionnel ne s'applique pas à l'assurance spécifique des dommages causés par « vandalisme, intention malveillante ou vol », puisque le caractère intentionnel du dommage fait partie de la définition même du risque couvert. L'intention est ici une caractéristique essentielle du risque couvert lui-même, de sorte que l'assuré qui souhaite réclamer le bénéfice de la couverture d'assurance doit démontrer que cette intention était présente au moment où le dommage a été causé.
Etant donné que la nature intentionnelle du dommage dans cette couverture spécifique « vandalisme, intention malveillante ou vol » est une caractéristique essentielle du risque couvert, la liberté contractuelle des parties leur permet de définir elles-mêmes ce risque assuré et de prévoir des exclusions de la couverture. Conformément à l'article 1315, alinéa 2, du Code civil, l'assureur doit apporter la preuve de l'existence des conditions d'exclusion de la couverture.
En l'absence d'un règlement à l'amiable entre les parties, l'étendue des dommages doit être déterminée, conformément à la clause de la police de tierce décision obligatoire. La tierce décision obligatoire est un simple moyen de preuve, dont le caractère contraignant a été préalablement accepté par les parties.

NV AG Insurance / K.L.

Zet: B. Veeckmans (voorzitter)
Pl.: Mrs. Smeyers loco M. Van Hemelryck en L. De Somer
Zaak: 2015/AR/749
De procedure in eerste aanleg

(…)

De procedure in hoger beroep

Tegen dit vonnis heeft de NV AG Insurance per verzoekschrift van 17 april 2015 principaal hoger beroep ingesteld teneinde de oorspronkelijke vordering ongegrond te horen verklaren en mevrouw K.L. te horen veroordelen tot de kosten van beide aanleggen.

Mevrouw K.L. concludeert tot de ontvankelijkheid maar ongegrondheid van het principaal hoger beroep en de veroordeling van de NV AG Insurance tot de kosten van het hoger beroep.

Bij conclusie van 27 juli 2015 heeft mevrouw K.L. incidenteel hoger beroep ingesteld teneinde de NV AG Insurance te horen veroordelen tot betaling van 194.352,88 EUR, te vermeerderen met de verwijlinteresten vanaf 15 augustus 2009 tot de datum van de dagvaarding en vanaf dan de gerechtelijke interesten tot de dag van de volledige betaling.

De feiten

Mevrouw K.L. was de eigenares van een woning gelegen te Z., verzekerd bij de NV AG Insurance overeenkomstig de polis “Top Woning” met nummer (…).

Op 15 augustus 2009 pleegde de heer C.L. daden van vandalisme in deze woning.

Aan het gebouw en de inboedel, evenals aan de tuin werd ernstige schade toegebracht.

Vervolgens beroofde de heer C.L. zich van het leven.

Mevrouw K.L. deed aangifte van deze feiten bij haar verzekeringsmakelaar.

Bij beschikking op eenzijdig verzoekschrift van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt van 20 augustus 2009 werd, op verzoek van mevrouw K.L., architect F. als deskundige aangesteld met als opdracht de door mevrouw K.L. schade vast te stellen, te omschrijven en te begroten.

In zijn deskundig eindverslag van 3 mei 2010 begrootte architect F. de schade op een totaalbedrag van 194.352,88 EUR.

Per brief van 11 mei 2010 liet de NV AG Insurance weten dat zij voor dit schadegeval geen dekking kon verlenen, om reden dat uit het strafdossier is gebleken dat de heer C.L. bij de verzekeringnemer inwoonde en bijgevolg ook verzekerde was, terwijl overeenkomstig de algemene polisvoorwaarden opzettelijk door de verzekerde veroorzaakte schade niet gedekt is.

Mevrouw K.L. betwistte dit standpunt per brief van haar advocaat van 13 juli 2010.

De navolgende briefwisseling bracht geen wijzigingen meer teweeg in de standpunten van partijen.

Op 15 januari 2013 liet mevrouw K.L. tot dagvaarding van de NV AG Insurance overgaan.

De beoordeling

1. De voorafgaande begripsbepalingen van de algemene polisvoorwaarden vermelden:

U

Duidt de verzekerden aan, dit wil zeggen

- de verzekeringnemer;

- (...)

- de personen die bij hen inwonen;

Op grond van artikel 10 van de algemene polisvoorwaarden wordt aan de verzekeringnemer de volgende basiswaarborg verleend:

Beschadiging van het gebouw door vandalisme, kwaad opzet of door dieven evenals de diefstal van delen van het gebouw;

behalve de schade

(…)

3.- veroorzaakt door of met de medeplichtigheid van de verzekerde, van de huurder of bewoner van het gebouw of van de personen die bij hen inwonen;

(…)”.

Op grond van artikel 38 van de algemene polisvoorwaarden wordt aan de verzekeringnemer de volgende facultatieve waarborg verleend:

Diefstal van de verzekerde inhoud evenals de beschadiging van deze inhoud

- naar aanleiding van een verzekerde diefstal of een poging tot diefstal;

- veroorzaakt door vandalisme of kwaad opzet binnen dezelfde beperkingen voorzien voor diefstal;

Behalve de diefstal of de materiële schade gepleegd

(...)

8.- door of met de medeplichtigheid van uw bloedverwanten in opgaande of dalende lijn of van hun echtgeno(o)t(e), van uzelf of van uw echtgeno(o)t(e).

2. De NV AG Insurance stelt dat op 15 augustus 2009, datum van het schadegeval, de heer C.L. bij mevrouw K.L. te Z. inwoonde, zodat dit schadegeval op grond van bovenvermelde polisvoorwaarden van de dekking is uitgesloten.

Mevrouw K.L. voert aan dat een contractueel beding, dat een andere verzekerde dan diegene die een opzettelijke fout heeft begaan de dekking van de verzekering ontzegt, verboden is. Zij verwijst hiervoor naar de arresten van het Hof van Cassatie van 4 maart 2013 (NJW 2013, p. 308 et seq.) en 8 mei 2014 (T.Verz.2015, p. 52 et seq.).

In deze arresten oordeelde het Hof van Cassatie:

- dat krachtens artikel 8, eerste lid wet landverzekeringsovereenkomst de verzekeraar, niettegenstaande enig andersluidend beding, niet verplicht kan worden dekking te geven aan hem die het schadegeval opzettelijk heeft veroorzaakt;

- dat overeenkomstig artikel 11, eerste lid van dezelfde wet, in de verzekeringsovereenkomst geen geheel of gedeeltelijk verval van het recht op verzekeringsprestatie kan worden bedongen dan wegens niet-nakoming van een bepaalde, in de overeenkomst opgelegde verplichting, en mits er een oorzakelijk verband bestaat tussen de tekortkoming en het schadegeval;

- dat uit die bepalingen volgt dat enkel aan diegene die een opzettelijke fout heeft begaan of een in de overeenkomst bepaalde verplichting niet is nagekomen, het recht op de dekking van de verzekering kan worden ontzegd;

- dat bijgevolg elk contractueel beding, dat een andere verzekerde dan diegene die een opzettelijke fout heeft begaan de dekking van de verzekering ontzegt, verboden is.

3. Het hof is van oordeel dat de NV AG Insurance terecht aanvoert dat deze rechtspraak geldt voor zaakschade- of aansprakelijkheidsverzekeringen in het algemeen maar niet voor de specifieke verzekering voor schade veroorzaakt door “vandalisme, kwaad opzet of door dieven”. De NV AG Insurance benadrukt terecht dat dit per definitie opzettelijke handelingen zijn.

Artikel 8, eerste lid van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, thans artikel 62, eerste lid van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, naar luid waarvan de verzekeraar, niettegenstaande enig andersluidend beding, niet verplicht kan worden dekking te geven aan hem die het schadegeval opzettelijk heeft veroorzaakt, slaat op elke vrijwillige dader van het schadegeval die in andere omstandigheden wel aanspraak had kunnen maken op de dekking.

In het voorliggende geval is opzet echter geen verval van het recht op dekking dat de verzekeraar in een gewone zaakschade- of aansprakelijkheidsverzekering tegen de verzekerde, die de schade opzettelijk heeft veroorzaakt, kan opwerpen. Het opzettelijk karakter van het schadegeval behoort tot de omschrijving zelf van het gedekte risico. Het opzet is hier een wezenlijk kenmerk van het gedekte risico zelf, zodat het de verzekerde is die aanspraak wil maken op verzekeringsdekking, die moet aantonen dat dit opzet bij het veroorzaken van het schadegeval aanwezig was.

Vermits het opzettelijk karakter van het schadegeval in dit geval een wezenskenmerk is van het gedekte risico, is het hof van oordeel dat het tot de contractvrijheid van partijen behoort om dit verzekerde risico zelf af te bakenen en om in uitsluitingen van de dekking te voorzien, indien het opzettelijk veroorzaakt schadegeval niet werd gepleegd door derden maar door of met medeplichtigheid van de verzekerde zelf, de huurder of bewoner van het gebouw of de personen die bij hem inwonen (vergelijk met de diefstalverzekeraar die geen dekking verleent indien de ene verzekerde huisgenoot werd bestolen door de andere).

Het hof is dan ook van oordeel dat de clausule “behalve de schade veroorzaakt door of met de medeplichtigheid van de verzekerde, van de huurder of bewoner van het gebouw of van de personen die bij hen inwonen” in dit geval een rechtsgeldig bedongen uitsluitingsgrond, d.w.z. een negatieve omschrijving van het gedekte risico, uitmaakt. Het betreft hier geen ongeoorloofde conversie van een vervalbeding, dat op grond van de dwingende bepalingen van de artikelen 8, eerste lid en 11, eerste lid van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, thans de artikelen 62, eerste lid en 65, eerste lid van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, verboden is.

4. Het is de NV AG Insurance die zich op bovenvermelde uitsluitingsgrond beroept.

Bijgevolg moet zij op grond van artikel 1315, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek het bewijs leveren dat de voorwaarden van uitsluiting van dekking aanwezig zijn.

De NV AG Insurance draagt de bewijslast van haar stelling dat op 15 augustus 2009, datum van het schadegeval, de heer C.L. bij mevrouw K.L. in de verzekerde woning te Z. inwoonde.

Het hof stelt vast dat de overgelegde stukken van partijen in dit verband tegenstrijdig zijn.

In het strafdossier vermeldden de verbalisanten tijdens de eerste vaststellingen dat de heer C.L. bij zijn vriendin, mevrouw K.L., in de woning te Z. inwoonde en aldaar permanent verbleef. Het blijkt echter niet dat deze loutere inlichting - die voor het strafonderzoek zelf weinig relevant was - nog verder onderzocht werd.

Tijdens de eerste vaststellingen vermeldden de verbalisanten eveneens dat mevrouw K.L. en de heer C.L. recent hadden besloten hun relatie, die altijd al een turbulent verloop kende, definitief te beëindigen. De week vóór de feiten had mevrouw K.L. 50.000 EUR overgeschreven op de rekening van de heer C.L. als vergoeding voor de investeringen die hij had gedaan in de woning, die uitsluitend op haar naam stond. De heer C.L. vroeg nog eens 50.000 EUR voor al het werk dat hij al die jaren in de tuin had verricht, waarop mevrouw niet zomaar wenste in te gaan.

Wanneer op 19 augustus 2009 mevrouw K.L. haar verklaring aan de verbalisanten aflegde, heeft zij daarin niet bevestigd dat de heer C.L. permanent in haar woning in Z. verbleef.

Uit het door mevrouw K.L. overgelegde attest van samenstelling van gezin blijkt dat op 15 augustus 2009, datum van het schadegeval, uitsluitend zijzelf gedomicilieerd was op het adres te Z.

Tot 1 december 2006 was de heer C.L. eveneens gedomicilieerd op dit adres. Vanaf 1 december 2006 tot 15 augustus 2009, datum van zijn overlijden, was hij echter ingeschreven te M.

Mevrouw K.L. legt een kopie over van een door de heer C.L. afgesloten huurovereenkomst met betrekking tot een appartement te M.

De korpschef van de politie van M. bevestigde per brief van 8 juli 2010 aan de advocaat van mevrouw K.L. “dat in de PZ M. geen inschrijving op een domicilie gebeurt, tenzij er is vastgesteld dat de nieuwe bewoner effectief op het adres woont”.

Mevrouw K.L. brengt daarenboven een aantal officiële documenten en brieven van overheidsdiensten bij, daterend tussen 2007 en 2009, die ter attentie van de heer C.L. waren verzonden naar zijn adres te M.

In het kader van het strafonderzoek werden ook de buren van mevrouw K.L., wonende te Z., verhoord. Uit hun verklaringen blijkt dat zij de heer C.L. zeer regelmatig in Z. zagen en hem ook als een buur beschouwden.

Maar mevrouw K.L. brengt ook een e-mail van 26 mei 2010 van de heer T., die als conciërge van residentie G. te M., waarvan het door de heer C.L. gehuurde appartement deel uitmaakt, verklaarde dat de heer C.L. wel degelijk in deze residentie woonde en dat hij hem bijna dagelijks zag.

5. Uit het voorgaande blijkt dat de voorgelegde gegevens en stukken niet eenduidig zijn.

Mevrouw K.L. en de heer C.L. hadden een aparte domicilie.

De heer C.L. werd zowel in Z. als in M. regelmatig opgemerkt.

Mevrouw K.L. en de heer C.L. leefden op gespannen voet. Zij hadden besloten om aan hun relatie definitief een einde te stellen en voerden gesprekken over de financiële modaliteiten van deze beëindiging.

In die omstandigheden is het hof van oordeel dat de NV AG Insurance niet genoegzaam bewijst dat op 15 augustus 2009, datum van het schadegeval, de heer C.L., dader van het gepleegde vandalisme, bij mevrouw K.L. in de verzekerde woning te Z. inwoonde.

Bijgevolg kan de NV AG Insurance zich niet op de bovenvermelde uitsluitingsgrond beroepen en is zij gehouden om voor dit schadegeval binnen de perken van de polisvoorwaarden dekking te verlenen.

6. Wat de omvang van de schade betreft, verwijst mevrouw K.L. naar het deskundig eindverslag van 3 mei 2010 van de heer F., die bij beschikking op eenzijdig verzoekschrift van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt van 20 augustus 2009 op haar verzoek werd aangesteld en die de schade heeft begroot op een totaalbedrag van 194.352,88 EUR.

Terecht verwijst de NV AG Insurance evenwel naar artikel 65 van de algemene polisvoorwaarden, luidend als volgt:

De waarde van de goederen en de schade worden vastgesteld in onderling akkoord tussen u en ons of door twee experts, de ene door u aangewezen, de andere door ons.

Ingeval ze niet tot overeenstemming komen, wijzen ze een derde expert aan. Doen ze dat niet, dan zal de voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg van uw woonplaats, op verzoek van de meest gerede partij, een derde expert aanwijzen. De definitieve beslissing over het bedrag van de schadevergoeding wordt door de experts genomen met meerderheid van stemmen. Bij gebrek aan een meerderheid van stemmen, zal de mening van de derde expert doorslaggevend zijn. De schattingen van de experts zijn soeverein en onherroepelijk.

(…)

Voor wat de vaststelling van de schade betreft, is deze clausule bindend tussen partijen. Uit geen enkel element blijkt dat de NV AG Insurance na het schadegeval afstand heeft gedaan van haar recht om zich op het voormelde artikel 65 van de algemene polisvoorwaarden te beroepen.

De aanstelling van de heer F. als deskundige bij beschikking op eenzijdig verzoekschrift van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt van 20 augustus 2009 op verzoek van mevrouw K.L. was geen aanwijzing van een derde expert in de zin van het voormelde artikel 65 van de algemene polisvoorwaarden.

De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt heeft een deskundigenonderzoek bevolen en geen “derde expert aangewezen”.

Het verslag van een deskundigenonderzoek is een advies voor de bodemrechter, dat hem echter geenszins bindt en dat hij niet verplicht is te volgen.

Artikel 65 van de algemene polisvoorwaarden voorziet daarentegen in een tussen partijen bindende derdenbeslissing.

Bij gebrek aan minnelijke regeling tussen partijen, zullen zij bijgevolg verder moeten handelen overeenkomstig artikel 65 van de algemene polisvoorwaarden.

In tegenstelling tot een arbitrale beslissing, blijft een bindende derdenbeslissing echter een louter bewijsmiddel, zij het dat de partijen het verbindend karakter ervan vooraf hebben aanvaard.

Eens er tussen partijen een bindende derdenbeslissing overeenkomstig artikel 65 van de algemene polisvoorwaarden is tot stand gekomen, beschikken zij bijgevolg nog niet over een uitvoerbare titel.

Om die reden is de rechtsmacht van dit hof nog niet uitgeput.

In afwachting dat de partijen aan het hof hun minnelijk akkoord over de verzekeringsvergoeding of de tussen hen tot stand gekomen bindende derdenbeslissing meedelen, wordt een heropening der debatten bevolen en de zaak in voortzetting gesteld op de hierna bepaalde relaisdatum.

(…)