Article

Rechtbank van koophandel Antwerpen (afd. Tongeren) (3de k.), 02/11/2016, R.D.C.-T.B.H., 2019/2, p. 305-309

Rechtbank van koophandel Antwerpen (afd. Tongeren) (3de k.)2 november 2016

VERZEKERINGEN
Verzekeringsovereenkomst - Rechtsbijstandsverzekering - Verjaring - Artikel 88 W.Verz. - Vertrekpunt - Begrip dag van het voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan - Begrip schadegeval
De bepaling van het ogenblik van het schadegeval moet in elke concrete situatie onderzocht en bepaald worden in functie van de omstandigheden eigen aan de zaak, waarbij de nood aan rechtsbijstand moet worden bepaald in functie van de verzekerde.
In casu waren er gedurende 35 jaar problemen met de lindeboom die schade veroorzaakte aan de plankier aan het pand van de verzekerde. Blijkbaar was de verzekerde van oordeel dat de omvang van de schade de laatste keer (in het jaar 2014) dermate was dat een gerechtelijke procedure zich opdrong, waarvoor ze dan een beroep deed op haar verzekering rechtsbijstand. Het is vanaf dat moment dat de verjaringstermijn een aanvang nam.
ASSURANCES
Contrat d'assurance - Assurance protection juridique - Prescription - Article 88 LRA - Point de départ - Notion du jour de l'événement qui donne ouverture à l'action - Notion de sinistre
La détermination du moment du sinistre doit, dans chaque situation concrète, être examinée et déterminée en fonction des circonstances propres à l'affaire, le besoin d'assistance juridique devant être déterminé en fonction de l'assuré.
Dans le cas présent, pendant 35 ans, il y a eu des problèmes avec le tilleul qui a causé des dommages à la plateforme située sur le bien de l'assuré. Apparemment, l'assurée était d'avis que l'étendue des dommages survenus la dernière fois (en 2014) était telle qu'une procédure judiciaire était nécessaire, pour laquelle elle a alors fait appel à son assurance protection juridique. C'est à partir de ce moment que le délai de prescription a commencé à courir.

P. BVBA / L. NV

Zet.: G. Hermans (rechter), L. Menten (rechter in handelszaken) en L. Agten (plv. rechter in handelszaken)
Pl.: Mrs. J. Amankwah loco J. Vandersanden en U. Caeyman
Zaak: A/16/00333

(…)

1. Voorgaanden

1.1. De BVBA P. sloot bij de NV L. een verzekering rechtsbijstand onder polisnummer (…).

Op 10 december 2014 deed de BVBA P. volgende aangifte:

In bijlage zenden wij u een transfer i.v.m. de werken, die wij voor de toonzaal hebben moeten laten uitvoeren. Wij werden reeds gedurende de volledige bestaansduur van P. (35 j.) geconfronteerd met het omhoog duwen van het plankier (NB: het betreft de vloerbedekking van het voetpad) voor de toonzaal. Het probleem situeert zich in de voor het gebouw staande lindeboom, die zich bevindt op gemeente-eigendom. We hebben dan ook met de regelmaat van de klok (5 jaar) dit deels moeten vernieuwen, tot wij dit jaar beslisten om het probleem (ook binnen het gebouw werden wij regelmatig met problemen geconfronteerd, die naar wij hopen mede ook opgelost zullen zijn) ten gronde op te lossen, zoals u kan zien op het bijgevoegde bestand. Wij willen u dan ook beleefd en vriendelijk verzoeken dit probleem aan te kaarten bij uw verzekeraar om een billijke tussenkomst te bekomen in de uitgevoerde werken. De hieromtrent overgemaakte offerte t.b.v. 7.070 EUR vindt u in bijlage …”.

Op 19 december 2014 antwoordde de NV L.:

De klant vraagt onze tussenkomst in het geschil die hij heeft met de eigenaar van een boom die al 35 jaar schade veroorzaakt aan het plankier voor de toonzaal en binnen de gebouwen. Onze verzekerde zou om de vijf jaar dit deels vernieuwen en heeft dit recent grondig aangepakt door de wortels te verwijderen van deze boom die op zijn eigendom lagen. Wij hebben de aanvraag grondig onderzocht.

Overeenkomstig artikel 88 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen bedraagt de verjaringstermijn voor elke rechtsvordering voortvloeiende uit een verzekeringsovereenkomst 3 jaar. Deze termijn begint te lopen vanaf de dag van het voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan.

Onze verzekerde verklaart dat hij al 35 jaar met deze problematiek zit en om de 5 jaar herstellingen (moet) uitvoeren. Naar onze mening is de verjaring van de rechtsvordering in de verzekeringsovereenkomst dan ook verjaard. Om de klant ter wille te zijn zullen wij ten commerciële titel een ingebrekestelling versturen naar de tegenpartij.

Mogelijks verwijzen zij wel naar het Veldwetboek die stelt dat iedere eigenaar het recht heeft om wortels af te kappen die op zijn eigendom groeien van bomen en gewassen die op andermans eigendom groeien ...

De verzekeraar van de gemeente Z. (Ethias) liet, in antwoord op de ingebrekestelling van 19 december 2014, op 27 januari 2015 weten dat ze geen tussenkomst zou voorzien en verwees hiervoor naar artikel 37 van het Veldwetboek.

De verzekeraar voegde eraan toe: “Uw verzekerde heeft in casu nagelaten om de doorschietende wortels tijdig te verwijderen en heeft gewacht tot op het ogenblik dat de doorschietende wortels zijn private stoep dermate hoog gedrukt hebben, dat een totale vernieuwing van de stoep zich opdringt. Bij het vaststellen van de eerste scheuren of scheefgroeiing ingevolge de doorschietende wortels, had uw verzekerde moeten overgaan tot het hakken van de bewuste wortels, teneinde schade of verergering ervan te voorkomen. Wij menen te kunnen besluiten dat uw verzekerde niet heeft voldaan aan de schadebeperkingsplicht die op hem rust.

De BVBA P. verzocht vervolgens de NV L. om tussenkomst om een procedure in te stellen tegen de gemeente Z.

Op 8 mei 2015 bevestigde de NV L. haar standpunt dat de vordering van de BVBA P. tegen haar verjaard was, waarbij ze onder meer schreef: “(…) Het probleem situeert zich in de voor het gebouw staande lindeboom en zij hebben met de regelmaat van een klok (5 jaar) dit deels moeten vernieuwen. Onze klant was dus al langer dan 3 jaar op de hoogte van de schade en de oorzaak van deze schade. Het vorderingsrecht in de waarborg rechtsbijstand is dan inderdaad conform artikel 88 van de wet op de verzekeringen verjaard (...)

Op 9 juni 2015 motiveerde de raadsman van de BVBA P. waarom de BVBA P., volgens hem en onder verwijzing naar artikel 157 van de wet op de verzekeringen (objectiviteitclausule), een beroep kon doen op de waarborg rechtsbijstand om het belangenconflict tussen de BVBA P. en de NV L. juridisch te behandelen.

De NV L. betwistte dit standpunt op 19 juni 2015.

Op 1 september 2015 schreef de raadsman van de BVBA P. onder meer:

(...) De vraag stelt zich vanaf wanneer de verjaringstermijn begint te lopen. Het bepalen van het vertrekpunt van de verjaring in de rechtsbijstandverzekering is niet eenvoudig, in het bijzonder omdat deze problematiek samenhangt met de vraag wat onder het begrip 'schadegeval' moet worden verstaan in het kader van de rechtsbijstandverzekering.

Uw visie dat het 'schadegeval' samenvalt met het ogenblik dat cliënte op de hoogte is van de schade en wat de oorzaak is van die schade, kan niet gevolgd worden.

Het begrip 'schadegeval' valt niet noodzakelijk samen met het ogenblik van het schadeverwekkend feit. Thans wordt aangenomen dat de verjaringstermijn begint te lopen vanaf het ogenblik dat de verzekerde juridische bijstand nodig heeft en beslist om een advocaat in te schakelen. In dat verband verwijzen wij bijvoorbeeld naar het arrest van het hof van beroep te Brussel van 7 mei 2012 (…)

Ook de Franstalige Gemengde Commissie Rechtsbijstand deelt dat standpunt. Wij kunnen in dat verband verwijzen naar het advies 148 van 16 oktober 2009. In casu was er sprake van een medische fout. Er werd aangifte gedaan door de broer. Het strafdossier wordt na 4 jaar geseponeerd. Het is pas hierna dat het slachtoffer de rechtsbijstandsverzekeraar aanspreekt. Er is volgens de GCR geen sprake van verjaring. De GCR volgt de visie van M.F. (...)

Met andere woorden, de verjaringstermijn begint pas te lopen op het ogenblik dat cliënte te kennen geeft dat zij een vordering wil instellen. Wij zijn derhalve van oordeel dat u gehouden bent tot het verlenen van uw tussenkomst (...)

Op 8 september 2015 liet de NV L. weten dat ze bij haar standpunt bleef.

1.2. Bij inleidende dagvaarding van 22 januari 2016 vorderde de BVBA P.

- de NV L. te veroordelen “tot het nakomen van haar verplichtingen opgenomen in de rechtsbijstandsovereenkomst met polisnummer (…) en tussenkomst te verlenen aan P. voor het voeren van een gerechtelijke procedure tegen de Gemeente Z. en te zeggen voor recht dat L. alle gerechts- en procedurekosten, erelonen en kosten van de advocaat van P. betaalt”;

- betaling van de kosten.

2. Ten gronde

De geldigheid van de polis als dusdanig staat niet ter discussie. De discussie tussen partijen situeert zich rond de vraag of de vordering, het verzoek om tussenkomst op basis van de polis, van de BVBA P. al dan niet verjaard is/was.

2.1. Artikel 88, § 1 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen (voorheen art. 34, § 1 WLVO) bepaalt:

De verjaringstermijn voor elke rechtsvordering voortvloeiende uit een verzekeringsovereenkomst bedraagt drie jaar (…)

De termijn begint te lopen vanaf de dag van het voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan.

2.1.1. Gaat het om een “rechtsvordering voortvloeiende uit een verzekeringsovereenkomst”?

De prestatie van de verzekeraar bestaat meestal uit de betaling van de in de verzekeringsovereenkomst bedongen vergoeding in geval van de realisatie van het verzekerde risico. De vordering tot uitbetaling van deze verzekeringsvergoeding is een vordering die voortvloeit uit een verzekeringsovereenkomst. Dit geldt eveneens wanneer de vordering ertoe strekt om de juiste draagwijdte van de verplichtingen van de verzekeraar te laten vaststellen. Het betreft dus in voorliggende situatie een “rechtsvordering voortvloeiende uit een verzekeringsovereenkomst” (o.a. M. Fontaine, Verzekeringsrecht, Larcier, 2011, p. 375, nr. 489).

2.1.2. De discussie over het vertrekpunt van de verjaring in de verzekering rechtsbijstand

Het vertrekpunt van de verjaring geeft in de rechtsbijstandverzekering aanleiding tot bijzondere betwistingen. De dag van het voorval dat het vorderingsrecht van de verzekerde ten overstaan van zijn verzekeraar rechtsbijstand doet ontstaan valt immers niet steeds eenduidig te bepalen. Het ogenblik waarop de diensten en kosten waartoe de verzekeraar gehouden is, zich voordoet, valt niet noodzakelijk samen met de datum van het schadegeval. De verzekerde kan pas in de loop van de afhandeling van het schadegeval geconfronteerd worden met een nood aan juridische bijstand (G. Jocque, De verjaring in het verzekeringsrecht. De verjaring, CBR ed., Intersentia, 2007, p.108, nr. 25).

Het vertrekpunt van de verjaringstermijn kan in deze context in theorie gesitueerd worden op drie ogenblikken.

Men kan er van uitgaan dat de verjaringstermijn begint te lopen vanaf het ogenblik dat de verzekerde besluit een vordering in te stellen (behoudens in geval van bedrog).

In een tweede opvatting zou de verjaringstermijn een aanvang nemen op het ogenblik waarop het feit, dat aanleiding geeft tot de vordering, zich realiseert.

Ten slotte kan men de termijn laten aanvangen op het ogenblik waarop de verzekerde weet (of moest weten) dat hij, ingevolge een bepaalde gebeurtenis, een vordering zou moeten instellen.

In de rechtsbijstand kan het “voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan” ook betrekking hebben op verschillende feiten doordat het risico zich uitstrekt in de tijd. Zo kan onder het “voorval dat het vorderingsrecht” doet ontstaan in de rechtsbijstandverzekering, naar gelang het geval, verstaan worden: de beslissing van de verzekerde om een vordering tegen een derde in te stellen (in dat geval hangt het inwerkingtreding van de waarborg enkel af van de verzekerde, zonder noodzakelijk potestatief te zijn - Brussel 7 mei 2012, RGAR 2013, nr. 14.940) of het ogenblik waarop de verzekerde zich bewust is of moet zijn van de nood aan juridische bijstand om zijn rechten te laten gelden (Kh. Bergen 17 december 1996, TBH 1997, 701, noot).

Volgens G. Jocque kan, op grond van de aard van de rechtsbijstandverzekering verdedigd worden dat het voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan, het ogenblik is waarop de nood aan juridische bijstand zich voordoet. Zo kan, volgens hem, de nood aan juridische bijstand zich op een later ogenblik in de procedure voordoen zoals bij de afhandeling van de burgerlijke belangen nadat de aansprakelijkheid reeds in rechte werd vastgesteld (G. Jocque, De verjaring in het verzekeringsrecht. De verjaring, CBR ed., Intersentia, 2007, p. 109, nr. 25 met verwijzing naar Rb. Luik 18 december 2000, JLMB 2001, 1129, noot C. Paris, “Réflexions sur le sinistre protection juridique”).

In dergelijke situaties (rechtsbijstand) kan betwistingen ontstaan omtrent de vraag wat onder het begrip “schadegeval” moet worden verstaan. Dit begrip werd voor de rechtsbijstand niet gedefinieerd in de verzekeringswet.

Volgens sommigen is het risico in de rechtsbijstand (het feit dat het schadegeval zich voordoet) de zogenaamde “crise juridique” (juridische crisis), namelijk een situatie waarin de verzekerde objectief gezien juridische bescherming en bijstand nodig heeft om een patrimoniaal verlies te vermijden, en dus niet het ogenblik van het feit dat aan de basis ligt van het juridisch geschil (Rb. Luik 18 december 2000, hoger aangehaald; M. Fontaine, “L'assurance de protection juridique. Nature du contrat. Assurabilité du risque”, RGAR 1983, nr. 10.649; B. Viret, La jurisprudence des tribunaux civils suisses, L'assurance défense en Europe, 1991, 136 en 138; Ph. Colle, Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, 5de herwerkte editie, Intersentia, 2010, p. 353, nr. 429).

De Gemengde Commissie Rechtsbijstand (GCR) treedt dit standpunt ook bij (C. Van Schoubroeck, “ADR-adviezen van de Nederlandstalige Gemengde Commissie Rechtsbijstandverzekering. Overzicht saisine en dekking 2005-2012” in R. Boyens en R. De Baerdemaeker (eds.), Justitie: vraagstukken en perspectieven voor morgen, Limal, Anthemis/Brugge, die Keure, 2013, 416, met verwijzing naar adviezen GCR/2007/701, GCR/2005/490, GCR/2010/952, GCR/2007/707; D. De Callatay, “Synthèse des avis de la Commission mixte de protection Assuralia-avocats.be 2006-2011”, RGAR 2013, nr. 14.950, 5).

Het schadegeval kan inderdaad soms bestaan in een herhaling van gebeurtenissen die verband houden met eenzelfde “uitlokkend feit” of met eenzelfde “oorzaak” (M. Fontaine, Verzekeringsrecht, Larcier, 2011, p. 155, nr. 168) en met andere woorden bestaat uit een evoluerend proces (M. Fontaine, o.c., p. 259, nr. 320).

Bijzonder in de rechtsbijstandverzekeringen is dat de realisatie van het risico rechtsbijstand vaak gekenmerkt wordt door een evolutie die zich uitstrekt in de tijd en waarbij het risico zich geleidelijk aan in de tijd realiseert over verschillende fases, waarmee een zekere subjectiviteit in de besluitvorming van de verzekerde gepaard gaat (V. Calewaert, “L'assurance protection juridique: ambition, réalités et perspectives” in P.H. Delvaux (ed.), La victime, ses droits, ses juges, Brussel, Larcier, 2007, 46, nr. 17; C. Paris, Le régime de l'assurance protection juridique, Brussel, Larcier 2004, 241).

Aanspraken laten gelden is geen zuiver potestatieve gebeurtenis. Er is een onzeker element aanwezig, meer bepaald de omstandigheid die aan de oorsprong ligt van de eis (Ph. Colle, Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, 5de herwerkte editie, Intersentia, 2010, p. 353, nr. 429).

Volgens een andere mening (die in huidige procedure door de NV L. wordt voorgestaan) ontstaat de behoefte aan rechtshulp op het ogenblik van de kennisname van een litigieus feit met betrekking tot hetwelk de betrokkene als normaal en redelijk persoon weet of behoort te weten rechten te kunnen laten gelden (Kh. Bergen 17 december 1996, TBH 1997, 702, noot J.-L. Fagnart).

Deze visie kan, aldus Ph. Colle, enkel gevolgd worden wanneer de verzekeraar het risico uitdrukkelijk als volgt in de polis zou hebben omschreven: “de behoefte aan rechtsbijstand zodra het bestaan van een conflictsituatie objectief en redelijk aanwezig kan worden geacht” (Ph. Colle, Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, 5de herwerkte editie, Intersentia, 2010, p. 355, nr. 430). De rechtbank sluit zich aan bij deze visie.

In voorliggende situatie werd het risico blijkbaar niet op een dergelijke manier in de polis omschreven.

De bepaling van het ogenblik van het schadegeval moet in elke concrete situatie onderzocht en bepaald worden in functie van de omstandigheden eigen aan de zaak, waarbij de nood aan rechtsbijstand moet worden bepaald in functie van de verzekerde.

In voorliggende situatie zijn er blijkbaar al gedurende 35 jaar problemen met de lindeboom die schade veroorzaakt aan de plankier (en op een bepaald moment ook aan de vloer in de toonzaal) aan het pand van de BVBA P.

Het is niet bekend welke de omvang van de diverse schadegevallen was, maar het mag worden aangenomen dat de schade in omvang toenam naargelang de lindeboom groeide en groter werd, waardoor ook de wortels in omvang en lengte toenamen.

Blijkbaar was de verzekerde, de BVBA P., van oordeel dat de omvang van de schade de laatste keer (in het jaar 2014) dermate was dat een gerechtelijke procedure zich opdrong, waarvoor ze dan een beroep deed op haar verzekering rechtsbijstand.

Het is vanaf dat moment dat de verjaringstermijn een aanvang nam.

De vordering van de BVBA P. is bijgevolg niet verjaard.

(…)


Note / Noot
Noot

Deze beslissing is bevestigd in hoger beroep Antwerpen, kamer B2t, 28 maart 2018, zaak 2016/AR/2278 en gemotiveerd als volgt:

De eerste rechter oordeelde dat de vordering niet verjaard was. Het hof verwijst naar de oordeelkundige overwegingen van de eerste rechter, maakt ze tot de zijne en voegt er het volgende aan toe:

- De verjaringstermijn waarbinnen de verzekerde de verzekeraar moet aanspreken, begint te lopen vanaf de dag van de gebeurtenis die het vorderingsrecht van de verzekerde doet ontstaan (art. 88, § 1, tweede lid verzekeringswet).

Volgens de polis “(ontstaat) de behoefte aan rechtsbijstand op het ogenblik waarop de verzekerde, zijn tegenpartij of een derde een verplichting of voorschrift van wettelijke of contractuele aard niet naleeft of geacht wordt niet na te leven, of nog op het ogenblik waarop de verzekerde over een rechtmatig belang beschikt om een bedreigd recht te doen gelden”. (art. 2 A.V., p. 39).

Met toepassing van deze bepaling is de behoefte aan rechtsbijstand in hoofde van P. BVBA ontstaan op het ogenblik van de weigering van de gemeente Z. om bij te dragen in de kosten die P. BVBA had gemaakt voor de vervanging van de plankenvloer.

De stelling van P. BVBA is dat op de gemeente een wettelijke verplichting rust om bij te dragen in de vergoeding van de schade (art. 1382 BW, art. 544 BW).

Op 27 januari 2015 liet de gemeente Z. in antwoord op de ingebrekestelling van L. NV namens P. BVBA gelden, dat zij geen tussenkomst zou verlenen, omdat P. BVBA volgens haar tekort was geschoten aan een op haar rustende schadebeperkingsplicht (verwijderen van de wortels op haar perceel).

Op 27 januari 2015 stond vast dat de gemeente Z. niet bereid was een op haar rustende wettelijke verplichting na te leven en ontstond in hoofde van P. BVBA het rechtmatig belang om haar recht op schadevergoeding te doen gelden.

De omstandigheid dat het probleem van de doorgroeiende wortels voor de beide partijen al jaren een bekend gegeven was, verandert aan het voorgaande niets en er is, anders dan L. NV stelt, geen aanwijzing dat er in hoofde van de gemeente Z. reeds lange tijd sprake was van de schending van een wettelijke verplichting, waardoor aan de zijde van P. BVBA een behoefte aan rechtsbijstand in de zin van de polis was ontstaan.

De behoefte aan rechtsbijstand is ontstaan nadat P. BVBA besliste “om het probleem ten gronde op te lossen” (aangifte aan verzekeraar 10 december 2014), de vloer in december 2014 opnieuw had laten aanleggen voor een prijs van 7.000 EUR en jegens de gemeente Z. met toepassing van de regels inzake buitencontractuele aansprakelijkheid, aanspraak maakte, zoniet op integrale schadeloosstelling, dan minstens op een billijke bijdrage in de kost voor de nieuwe vloer en de gemeente deze aanspraak gemotiveerd afwees.

De betwisting die hierdoor is gerezen heeft in hoofde van P. BVBA de behoefte aan rechtsbijstand doen ontstaan.

Het besluit is dat de vordering niet verjaard is,

Voir aussi / zie over deze problematiek tevens J. Amankwah, “Het begrip schadegeval in de rechtsbijstandsverzekering: een muisje met een staartje”, TBH 2018, afl. 2, 152.

Noot