Actualiteit

Algemeen handelsrecht

Minnelijke regeling van geschillen inzake handelsagentuur op de helling? – Cass. 28 februari 2025

Boek X, Titel I van het Wetboek Economisch Recht, dat Richtlijn 89/653/EEG omzet, geeft aan de handelsagent bepaalde rechten die van dwingende aard zijn, zoals het recht op een bepaalde opzegtermijn en het recht op een eventuele uitwinningsvergoeding en bijkomende vergoeding. Artikel X.21 WER bepaalt, net zoals de richtlijn, dat de partijen hiervan niet mogen afwijken ten nadele van de handelsagent “voordat de handelsagentuurovereenkomst is beëindigd”.

Bij arrest van 28 februari 2025 (C/24.0088.N) vraagt het Hof van Cassatie aan het Hof van Justitie wanneer de handelsagentuurovereenkomst “is beëindigd” in de zin van de richtlijn. Wordt de overeenkomst als beëindigd beschouwd (i) pas op het ogenblik van de effectieve stopzetting van de handelsagentuurovereenkomst, dus na het verstrijken van de opzeggingstermijn, of (ii) op het ogenblik dat de handelsagent kennis neemt (of redelijkerwijze kennis kon nemen) van de opzegging?

Het antwoord op deze vraag kan ingrijpende gevolgen hebben. Indien het Hof van Justitie voor de eerste optie zou kiezen, zou dit vrij nadelig kunnen zijn voor beide partijen. De frequente minnelijke regeling van geschillen hangende de opzegtermijn (waarvan de geldigheid ook in deze zaak was gevalideerd door de Nederlandstalige Ondernemingsrechtbank en het hof van beroep te Brussel)  zou dan quasi onmogelijk worden en tijdens deze opgedrongen wachtperiode zouden er ongetwijfeld meer gerechtelijke procedures worden opgestart. Als partijen toch tijdens de opzegtermijn een minnelijke regeling wensen te bereiken zou één van de noodzakelijke voorwaarden het onmiddellijk einde zijn van de handelsagentuurovereenkomst, dus de afstand van de nog lopende opzegtermijn.  

De prejudiciële vraag werd aanhangig gemaakt op 17 maart 2025 onder het nummer C-204/25.

Comments are closed.