Article

Termijn voor opzegging van de handelsagentuur wegens ernstige fout – Analogie met de arbeidsovereenkomst, R.D.C.-T.B.H., 2020/3, p. 322-324

TUSSENPERSONEN
Handelsagentuur - Eenzijdige beëindiging wegens ernstige tekortkoming - Termijn van kennisgeving
Artikel X.17 Wetboek economisch recht bepaalt dat elke partij, onverminderd alle schadeloosstellingen, de handelsagentuurovereenkomst zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn kan beëindigen, wanneer uitzonderlijke omstandigheden elke professionele samenwerking tussen de principaal en de handelsagent definitief onmogelijk maken of wanneer de andere partij ernstig tekortkomt in haar verplichtingen. Deze beëindiging mag niet meer plaatsvinden als het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste 7 werkdagen bekend is. Enkel het tijdstip waarop het bestaan en de ernst van de feiten bekend is aan de partij die zich erop beroept, is hierbij bepalend, niet dat waarop die partij zich daarvan rekenschap had kunnen geven.
INTERMÉDIAIRES COMMERCIAUX
Agence commerciale - Résiliation unilatérale pour faute grave - Délai de notification
L'article X.17 du Code de droit économique dispose que chacune des parties peut, sous réserve de tous dommages et intérêts, résilier le contrat d'agence commerciale sans préavis ou avant l'expiration du terme, lorsque des circonstances exceptionnelles rendent définitivement impossible toute collaboration professionnelle entre le commettant et l'agent ou en raison d'un manquement grave de l'autre partie à ses obligations. Cette résiliation ne peut plus avoir lieu si le fait justifiant la résiliation est connu depuis 7 jours ouvrables au moins. Seul le moment où l'existence et la gravité des faits est connue de la partie qui les invoque est déterminant, non le moment auquel cette partie aurait dû en avoir connaissance.
Termijn voor opzegging van de handelsagentuur wegens ernstige fout - Analogie met de arbeidsovereenkomst
Ben De Groof [1]

1.Krachtens artikel I.11 Wetboek economisch recht (WER) is een handelsagentuurovereenkomst een overeenkomst waarbij de ene partij, de handelsagent, door de andere partij, de principaal, zonder dat hij onder diens gezag staat, permanent en tegen vergoeding belast wordt met het bemiddelen en eventueel het afsluiten van zaken in naam en voor rekening van de principaal. De handelsagent deelt zijn werkzaamheden naar eigen goeddunken in en beschikt zelfstandig over zijn tijd [2].

Voor wat betreft de beëindiging bij ernstige tekortkomingen van dergelijke handelsagentuurovereenkomst, bepaalt artikel X.17 WER zowel een formele als een inhoudelijke na te leven voorwaarde:

Elke partij kan, onverminderd alle schadeloosstellingen, de overeenkomst zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn beëindigen, wanneer uitzonderlijke omstandigheden elke professionele samenwerking tussen de principaal en de handelsagent definitief onmogelijk maken of wanneer de andere partij ernstig tekortkomt in haar verplichtingen. De overeenkomst kan niet meer worden beëindigd zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn, wanneer het feit ter rechtvaardiging hiervan sedert ten minste zeven werkdagen bekend is aan de partij die zich hierop beroept.

Alleen de uitzonderlijke omstandigheden of de ernstige tekortkomingen waarvan kennis is gegeven bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief, verzonden binnen zeven werkdagen na de beëindiging, kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van de beëindiging zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn.

Niettegenstaande enig hiermee strijdig beding kan, vóór het einde van de overeenkomst, van dit artikel niet worden afgeweken ten nadele van de handelsagent.

Deze wetsbepaling is van dwingend recht [3] en betreft een identieke bepaling als voormalig artikel 19 wet handelsagentuur (WHA) [4]. De eerste (formele) voorwaarde omvat aldus in essentie de beëindigingsvereiste van de handelsagentuurovereenkomst binnen de 7 werkdagen na bekendheid van de voorgehouden feiten, terwijl de tweede (inhoudelijke) voorwaarde in essentie doelt op de motiveringsvereiste van de voorgehouden feiten, tevens binnen de 7 werkdagen.

2.In het voorliggende arrest van 14 november 2019 heeft het Hof van Cassatie zich kunnen uitspreken over de eerste (formele) voorwaarde van artikel X.17 WER en inzonderheid over de vraag of de partij die de overeenkomst beëindigt zich tijdig rekenschap dient te geven van de ernstige tekortkoming waarvan zij kennis neemt.

Eerder besliste het Hof van Cassatie in een arrest van 8 november 2007 met betrekking tot deze eerste (formele) voorwaarde reeds dat “het feit dat aanleiding geeft tot beëindiging zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn van de handelsagentuurovereenkomst overeenkomstig artikel 19, tweede lid handelsagentuurwet, (…) aan de principaal bekend (is) wanneer deze omtrent het bestaan van het feit en de omstandigheden die daarvan een reden tot beëindiging zonder opzegging kunnen maken, voldoende zekerheid heeft om met kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen, inzonderheid voor zijn eigen overtuiging en tevens tegenover de andere partij en het gerecht” [5].

Bij arrest van 30 januari 2015 preciseerde het Hof van Cassatie dienaangaande dat “de termijn van 7 dagen ingaat wanneer het feit dat ter rechtvaardiging van de beëindiging zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn, ter kennis is gekomen van de persoon die, of in het geval van een rechtspersoon, het orgaan dat bevoegd is om de handelsagentuurovereenkomst te beëindigen” [6].

3.Ter beantwoording van voormelde vraag in het voorliggende arrest van 14 november 2019 dringt zich de analogie met het ontslag om dringende reden uit het arbeidsrecht op.

De formaliteiten die krachtens voormeld artikel X.17 WER moeten worden gevolgd om een handelsagentuurovereenkomst wegens ernstige tekortkoming te kunnen beëindigen, zijn immers geënt op de regeling omtrent de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens dringende reden, zoals vervat in artikel 35 arbeidsovereenkomstenwet (AOW) [7]. Dit blijkt duidelijk uit de voorbereidende werken [8].

Ook in de cassatierechtspraak werd voormeld arrest van 8 november 2007 inzake handelsagentuur reeds voorafgegaan door een arrest van 6 september 1999 inzake het ontslag om dringende redenen uit het arbeidsrecht waarin eenzelfde redenering werd gevolgd [9].

Bijkomend preciseerde het Hof van Cassatie inzake arbeidsrecht reeds herhaaldelijk dat de partij die de overeenkomst beëindigt, om de vereiste voldoende zekerheid te krijgen, zelf een onderzoek mag voeren naar de feiten [10]. Die partij mag met de beëindiging wachten tot zij het nodige onderzoek heeft gevoerd. Zij moet/mag niet op vermoedens voortgaan [11].

In het voorliggende cassatiearrest van 14 november 2019 wordt voormelde bekendheidsvereiste herhaald, maar wordt inzake handelsagentuur voor het eerst toegevoegd dat enkel het tijdstip waarop het bestaan en de ernst van de feiten bekend is aan de partij die er zich op beroept bepalend is en niet het tijdstip waarop die partij zich hiervan rekenschap had moeten geven of moeten kunnen geven.

Indien het verkrijgen van die voldoende zekerheid eigen onderzoek vereist kan volgens het Hof de enkele omstandigheid dat dit onderzoek eerder had kunnen ingesteld worden of eerder had kunnen afgerond worden op zich niet volstaan om tot het laattijdig opzeggen van de overeenkomst te besluiten.

4.Ook dit arrest ligt in lijn met de gevestigde rechtspraak omtrent het ontslag om dringende reden.

In zijn arrest van 25 april 1988 besliste het Hof van Cassatie reeds dat artikel 35 AOW niet de vereiste oplegt dat de werkgever zich “tijdig” rekenschap geeft van de als dringende reden aangevoerde feiten en van de ernst ervan. Over de dringende reden waaromtrent lastens de werknemer reeds vermoedens bestonden, besliste de appelrechter ten onrechte dat de werkgever, die zelf aan de hand van zijn boekhouding de ernst van de feiten kon nagaan, “ofwel (…) tijdig kennis (heeft) genomen van de ten laste gelegde feiten en (…) deze niet tijdig (heeft) betekend; ofwel (…) zich laattijdig rekenschap (heeft) gegeven van de zwaarwichtigheid ervan en (…) deze laattijdige kennisgeving enkel te wijten (is) aan haar eigen stilzitten waardoor zij impliciet erkent dat het ten laste gelegde feit niet van aard was elke professionele samenwerking onmiddellijk en definitief onmogelijk te maken” [12].

In een later arrest van 17 januari 2005 oordeelde het Hof van Cassatie dat uit geen enkele bepaling van artikel 35 AOW volgt dat het onderzoek dat de werkgever beveelt om over het aangevoerde feit voldoende zekerheid voor zijn overtuiging te verkrijgen, en ook tegenover de andere partij en het gerecht, onverwijld moet worden aangevat en snel moet worden gevoerd [13].

Ook bevestigde het Hof van Cassatie op 15 juni 2015 nog zijn eerdere arresten [14] in die zin dat de appelrechter rekening dient te houden met de datum waarop het feit aan de werkgever bekend is, en niet de datum waarop het feit aan hem bekend kon of moest zijn [15].

In zijn arrest van 8 april 1991 merkte het Hof van Cassatie wel op dat “uit de vaststelling dat de ontslaggevende partij het onderzoek naar de ernst van de als dringende reden in aanmerking komende feiten nodeloos lang heeft laten aanslepen, de rechter wettig kan afleiden dat die feiten de samenwerking tussen partijen niet onmiddellijk en definitief onmogelijk maken en dus geen dringende redenen tot ontslag vormen” [16].

5.Samengevat is het zowel inzake handelsagentuur als inzake arbeidsrecht toegelaten voor de principaal c.q. werkgever om een onderzoek te voeren, indien zulks vereist is voor het verkrijgen van de bekendheidsvereiste van artikel X.17 WER c.q. artikel 35 AOW.

Dit onderzoek mag niet onnodig lang worden gevoerd, maar de enkele omstandigheid dat dit onderzoek eerder had kunnen ingesteld of afgerond worden, volstaat niet om tot het laattijdig opzeggen van de overeenkomst te besluiten.

[1] Advocaat bij Schuermans advocaten, balie provincie Antwerpen.
[2] Wetboek van economisch recht van 28 februari 2013 (BS 29 maart 2013).
[3] Zie o.a.: Luik 4 juni 2010, RGDC 2011, 506-509.
[4] Wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst van 13 april 1995 (BS 2 juni 1995).
[5] Cass. 8 november 2007, Arr.Cass. 2007, 2112.
[6] Cass. 30 januari 2015, Arr.Cass. 2015, 250.
[7] Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (BS 22 augustus 1978).
[8] Parl.St. Kamer 1991-92, nr. 1750; Senaat 1991-92, nr. 355. Zie daarover o.m.: O. Vanachter, “Duur en beëindiging” in J. Stuyck (ed.), De handelsagentuurovereenkomst. De nieuwe wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst, Brugge, die Keure, 1995, 89-90; A. De Theux, La fin du contrat d'agence commerciale, Brussel, Bruylant, 1997, 32-33.
[9] Cass. 6 september 1999, Arr.Cass. 1999, nr. 437.
[10] Cass. 6 september 1999, Arr.Cass. 1999, nr. 437; Cass. 7 december 1998, Arr.Cass. 1998, nr. 506; Cass. 14 oktober 1996, Arr.Cass. 1996, nr. 380. Zie daarover o.m.: C. Engels en Y. Van der Sype, Ontslag wegens dringende reden, Mechelen, Kluwer, 2015, 25; S. Lacombe, A.-F. Brasselle en E. Carlier, Le droit de la rupture du contrat de travail, Brussel, Larcier, 2018, 547.
[11] C. Engels en Y. Van der Sype, Ontslag wegens dringende reden, Mechelen, Kluwer, 2015, 23; W. Van eeckhoutte, A. T aghon en S. Vanoverbeke, “Overzicht van rechtspraak. Arbeidsovereenkomsten (1988-2005)”, TPR 2006, 491. Zie betreffende handelsagentuur in zelfde zin o.m.: P. Crahay, La rupture du contract d'agence commerciale, Brussel, Larcier, 2008, 63-64; A. De Theux, La fin du contrat d'agence commerciale, Brussel, Bruylant, 1997, 32-33; O. Vanachter, “Duur en beëindiging” in J. Stuyck (ed.), De handelsagentuurovereenkomst. De nieuwe wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst, Brugge, die Keure, 1995, 91; A. De Theux, La fin du contrat d'agence commerciale, Brussel, Bruylant, 1997, 45; Y. Van Couter, F. Pauwels en P. De Smedt, “Commentaar bij artikelen X.16-17 WER” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, II, Agentuur, Mechelen, Kluwer, 2015, losbl., 22.
[12] Cass. 25 april 1988, Arr.Cass. 1988, nr. 511.
[13] Cass. 17 januari 2005, Arr.Cass. 2005, nr. 31.
[14] Cass. 13 mei 1991, Arr.Cass. 1990-91, nr. 811; Cass. 28 februari 1994, Arr.Cass. 1994, nr. 98; Cass. 14 mei 2001, Arr.Cass. 2001, nr. 278.
[15] Cass. 15 juni 2015, Arr.Cass. 2015, nr. 399.
[16] Cass. 8 april 1991, Arr.Cass. 1990-91, nr. 811; S. Lacombe, A.-F. Brasselle en E. Carlier, Le droit de la rupture du contrat de travail, Brussel, Larcier, 2018, 547-548. Inzake handelsagentuur wordt eenzelfde standpunt verdedigd; zie o.m.: O. Vanachter, “Duur en beëindiging” in J. Stuyck (ed.), De handelsagentuurovereenkomst. De nieuwe wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst, Brugge, die Keure, 1995, 91; D. Mertens, “De beëindiging van de handelsagentuur wegens voortdurende ernstige tekortkoming” (noot onder Cass. 8 november 2007), RW 2008-09, afl. 7, 279.