Actualiteit

Insolventie

Cass. 12 oktober 2018: immuniteit van de uitvoeringsagent en bestuurdersaansprakelijkheid

Het cassatiearrest van 12 oktober 2018 is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen (d.d. 15 juni 2017) dat betrekking had op de aansprakelijkheid van twee bestuurders van een failliete vennootschap.

De argumenten in de beroepsprocedure waren als volgt. De twee bestuurders van R T Lommel werden aansprakelijk gesteld door een Nederlandse vennootschap NV V. vanwege het begaan van kennelijke grove fouten die hadden bijgedragen tot het faillissement (art. 530, §1 W. Venn). Deze fouten betroffen: schendingen van de regels van vereffening en de Hypotheekwet, het opzetten van een sterfhuisconstructie en het veroorzaken van een onrechtmatig financieel nadeel ten voordele van andere ondernemingen van de groep. Echter, de twee aangesproken bestuurders stellen dat de procedure onontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien de schade gelegen is aan de contractuele wanprestatie van de vennootschap en dus van contractuele aard is. Volgens geïntimeerden dienen zij in dat verband als uitvoeringsagenten van de vennootschap te worden beschouwd en kunnen zij niet aansprakelijk worden gesteld voor de contractuele wanprestaties in kwestie. Het hof van beroep te Antwerpen gaat niet mee in de redenering van geïntimeerden en stelt:

De omstandigheid dat geïntimeerden als uitvoeringsagenten moeten worden aangezien; met betrekking tot de contractuele verplichtingen van de vennootschap sluit niet uit dat zij persoonlijk aansprakelijk blijven voor eigen onrechtmatig handelen waardoor zij schade veroorzaken aan derden die met de vennootschap handelden.

Bijgevolg wordt de vordering ontvankelijk verklaard en worden de bestuurders ten gronde aansprakelijk gesteld voor hun fouten die hebben bijgedragen tot het faillissement.

Hierop gaan de bestuurders in cassatie. Zij beweren nog steeds dat de schade betrekking heeft op contractuele wanprestaties van de vennootschap en dat de immuniteit van de uitvoeringsagent elke vordering met betrekking tot bestuurdersaansprakelijkheid onontvankelijk maakt. Echter, het Hof van Cassatie gaat eveneens niet mee in die redenering en stelt:

De schuldeiser die een vordering op grond van artikel 530, § 1, tweede lid, Wetboek van Vennootschappen instelt, komt niet op voor de vergoeding van individuele schade, maar voor zijn aandeel in de collectieve schade. Dit aandeel in de collectieve schade houdt geen verband met de contractuele schade die een schuldeiser lijdt naar aanleiding van een door de gefailleerde vennootschap niet nagekomen verbintenis. De regel van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent is niet van toepassing op de aansprakelijkheid van een bestuurder wegens een door hem begane kennelijk grove fout die heeft bijgedragen tot het faillissement. Het onderdeel dat uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt naar recht” (eigen onderlijning).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *