Insolventie

Insolventie

Nieuw insolventierecht treedt in werking op 1 september 2023

· Jente Dengler

Met de wet van 7 juni 2023 (B.S. 7 juli 2023) heeft de Belgische wetgever Richtlijn (EU) 2019/1023 van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden (de Herstructureringsrichtlijn) omgezet in het Belgische insolventierecht. De belangrijkste nieuwigheden die de omzettingswet introduceert in het huidige Boek XX zijn de volgende: ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Bestuurders van kleine(re) ondernemingen kunnen slechts aan de toepassing van de aansprakelijkheidsregeling in XX.225 WER ontsnappen middels een regelmatige boekhouding

· Jente Dengler

Indien bij faillissement van een onderneming, de schulden de baten overtreffen, kunnen de huidige of gewezen bestuurders, zaakvoerders, dagelijks bestuurders, leden van een directieraad of van een raad van toezicht, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de onderneming werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, persoonlijk en al dan niet hoofdelijk aansprakelijk worden verklaard voor het geheel of een deel van de schulden van de onderneming ten belope van het tekort, indien komt vast te staan dat een door hen begane, kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot het faillissement (art. XX.225 WER, oud art. 265 resp. art 530 W.Venn.). Deze bijzondere bestuurdersaansprakelijkheid wegens kennelijk grove fout geldt evenwel niet voor bestuurders van kleine(re) ondernemingen waarvan de gemiddelde omzet gedurende de  afgelopen drie boekjaren niet meer dan 620.000 EUR bedroeg en het balanstotaal van het laatste boekjaar niet hoger was dan 370.000 EUR (art. XX.225 §2 WER). ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Homologatie reorganisatieplan ondanks tegenstemmende meerderheid

· Jente Dengler

In een opmerkelijk vonnis van 30 maart 2023 van de ondernemingsrechtbank Henegouwen, afdeling Charleroi, werd waarschijnlijk voor het eerst in de  geschiedenis van de gerechtelijke reorganisatieprocedure een reorganisatieplan van een schuldenaar  gehomologeerd, ondanks een tegenstemmende meerderheid onder diens schuldeisers. Immers, een reorganisatieplan komt in principe maar pas voor homologatie in aanmerking nadat het eerst door de schuldeisers op de stemmingszitting wordt goedgekeurd, of althans door een meerderheid van hen, die minstens de helft van de in hoofdsom verschuldigde bedragen vertegenwoordigen (art. XX.78 WER). In voormelde zaak werd deze goedkeuringsmeerderheid verre van gehaald, nu het reorganisatieplan ruim dubbel zoveel tegenstemmen als positieve stemmen kreeg. Uit e-mailverkeer en briefwisseling bleek echter dat het merendeel van de tegenstemmende schuldeisers uit een welbepaalde groep investeerders bestond die de stemming als een opportuniteit zag om hun bestaande contracten met de schuldenaar te heronderhandelen en tevergeefs hadden gepoogd om betere commerciële voorwaarden te bekomen in ruil voor hun (positieve) stem. Zonder ons in te laten met de eventuele strafrechtelijke kwalificatie van deze feiten (art. 490quater Sw.)[1], oordeelde de rechtbank dat de betrokken schuldeisers in elk geval misbruik hadden gemaakt van hun stemrecht. Enerzijds, in het licht van de wettelijke finaliteit, door het stemrecht in te zetten als pasmunt voor betere contractuele voorwaarden (doelafwending). Anderzijds, rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak, zoals het feit dat deze nochtans gewone schuldeisers in de opschorting niettemin 100% van hun vordering in hoofdsom zouden recupereren onder het plan (hetgeen in de praktijk zeer zelden voorkomt), de weigering van het plan hen geen betere positie opleverde en de schuldenaar daarentegen in voorkomend geval vrijwel zeker failliet zou gaan. Het juridische gevolg dat de rechtbank hieraan koppelde was dat de met misbruik behepte tegenstemmen buiten beschouwing gelaten moesten worden voor de berekening van de vereiste meerderheden. Dit deed de stemmenweging alsnog overslaan in het voordeel van het reorganisatieplan van de schuldenaar en liet de rechtbank toe over te gaan tot homologatie.     [1] “Met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van 5 euro tot 125 000 euro worden gestraft, (…) (iii) zij die, hetzij met de schuldenaar, hetzij met enige andere persoon, bijzondere voordelen bedongen hebben om de stemming over het reorganisatieplan in een bepaalde richting te sturen of die een bijzondere overeenkomst aangegaan zijn waaruit voor hen een voordeel zou voortvloeien ten laste van het actief van de schuldenaar.” (art. 490quater Sw.) ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Cassatie schept duidelijkheid: het bijzonder voorrecht van de onbetaalde verhuurder in art. 20, 1° Hyp.W. is een ‘zakelijke zekerheid’ in de zin van art. I.22, 14° WER.

· Jente Dengler

In een recent arrest van 15 mei 2023 heeft het Hof van Cassatie verduidelijkt dat het bijzonder voorrecht van de onbetaalde verhuurder op alles wat het verhuurde pand stoffeert (art. 20, 1° Hyp.W) kwalificeert als een ‘zakelijke zekerheid’ in de zin van art. I.22, 14° WER. Het gevolg hiervan is dat de onbetaalde verhuurder als ‘buitengewone schuldeiser’ in de opschorting slechts de (beperkte) maatregelen van art. XX.74 WER[1] opgelegd kan krijgen in het kader van een gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord en geen inkorting van zijn vordering zal moeten dulden, althans ten belope van de realisatiewaarde van zijn onderpand. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Termijn voor verzoekschrift kwijtschelding

· Inge Vandeplas

Op 23 juni 2022 heeft het Grondwettelijk Hof zich nogmaals uitgesproken over het verzoekschrift voor de kwijtschelding en de termijn waarbinnen dit verzoekschrift moet worden ingediend. Ter herinnering in zijn arrest van 22 april 2021 heeft het Grondwettelijk Hof beslist dat "artikel XX.173, § 2, van het Wetboek van economisch recht de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt in zoverre de gefailleerde natuurlijke persoon die niet binnen de vervaltermijn van drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis een verzoek tot kwijtschelding van restschulden indient, het recht op die kwijtschelding onherroepelijk verliest. Artikel XX.173, § 2, werd vervolgens, bij het arrest nr. 151/2021 van 21 oktober 2021, vernietigd in dezelfde mate." In zijn arrest van 22 oktober 2021 heeft het Grondwettelijk Hof vervolgens beslist dat de vordering tot vernietiging van dit artikel gegrond is. Het recente arrest van 23 juni 2022 gaat over de mogelijkheid om na de sluiting van het faillissement alsnog de kwijtschelding aan te vragen. Volgens het verwijzend rechtscollege dient artikel XX.173, §2 WER zo te worden geïnterpreteerd dat de gefailleerde het verzoek tot kwijtschelding moet indienen vóór de sluiting van het faillissement, behoudens wanneer die sluiting heeft plaatsgevonden binnen drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis. Echter, in het licht van voorgaande arresten is bovenstaande interpretatie achterhaald. Verder oordeelt het Hof dat "Uit de parlementaire voorbereiding van artikel XX.173, § 2, van het Wetboek van economisch recht kan bijgevolg niet worden afgeleid dat de wetgever de bedoeling had om op algemene wijze, onafhankelijk van de vervaltermijn van drie maanden waarbinnen het verzoekschrift tot kwijtschelding zou moeten worden neergelegd, te verhinderen dat een gefailleerde na de sluiting van het faillissement nog om de kwijtschelding zou kunnen verzoeken. Uit het bovenstaande volgt dat de prejudiciële vraag, in zoverre het verwijzende rechtscollege ervan uitgaat dat het verzoek tot kwijtschelding niet kan worden ingediend na de sluiting van het faillissement behoudens wanneer die sluiting heeft plaatsgevonden binnen drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis, berust op een uitgangspunt dat geen steun vindt in de tekst van de in het geding zijnde bepaling, noch in de parlementaire voorbereiding ervan." ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Cass. 2 december 2021, nr. C.21.0052.N: restitutie na cassatie

· Inge Vandeplas

De feiten ten grondslag aan dit arrest zijn als volgt. In 2015 zinkt het schip van eisers ter hoogte van Zeebrugge en worden eisers veroordeeld tot de berging van het schip. Dit vonnis wordt bevestigd door het hof van beroep te Gent, waarna eisers overgaan tot de berging in 2016. Zij sluiten hiervoor een contract met een gespecialiseerde onderneming die de berging uitvoert. Echter, in 2017 wordt het arrest van het hof van beroep vernietigd door een arrest van het Hof van Cassatie, waarna eisers zich terug richten tot verweerders tot terugbetaling van de bergingskosten. De eisers laten hiervoor een bevel tot betaling betekenen aan de verweerders. Deze laatsten tekenen tegen dit bevel tot betaling verzet aan bij beslagrechter, die op zijn beurt dit verzet gegrond verklaard. Ten slotte, richtten eisers zich tot het Hof van Cassatie ter vernietiging van dit arrest. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Cass. 2 december 2021: bewijslast bij bestuurdersaansprakelijkheid faillissement

· Inge Vandeplas

Op basis van artikel 265, 1ste lid  van het oude W. Venn. (thans art. XX.225 WER) kunnen "de zaakvoerders of gewezen zaakvoerders, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de vennootschap werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, persoonlijk en al dan niet hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het geheel of een deel van de schulden van de vennootschap ten belope van het tekort, indien komt vast te staan dat een door hen begane, kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot het faillissement." Bestuurders kunnen worden vrijgesteld van deze aansprakelijkheid, indien "de gefailleerde onderneming over de drie boekjaren voor het faillissement, of, indien de onderneming sedert minder dan drie jaar is opgericht, alle boekjaren voor het faillissement, een gemiddelde omzet van minder dan 620 000 euro, buiten de belasting over de toegevoegde waarde, heeft verwezenlijkt en wanneer het totaal van de balans bij het einde van het laatste boekjaar niet hoger was dan 370 000 euro." De vraag voor het Hof van Cassatie is bij wie de bewijslast ligt om aan te tonen dat de bestuurder wel of niet aan deze voorwaarden voldoet om te ontsnappen of net in aanmerking te komen voor deze bestuurdersaansprakelijkheid. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

GwH 15 juli 2021, nr. 110/2021: artikel XX.59, §3 WER schendt het gelijkheidsbeginsel niet

· Lies de Mulder

De feiten in dit arrest hebben betrekking op de gerechtelijke reorganisatie van de bvba JDV Holding. De ondernemingsrechtbank te Brussel opent de gerechtelijke reorganisatie van deze bvba op 2 oktober 2019 en kent een opschortingstermijn toe tot en met 15 januari 2020. Op 27 december 2019 verzoekt de bvba om de opschorting te verlengen voor een bijkomende termijn van twee maanden. De ondernemingsrechtbank wijst dat verzoek af, waarna de bvba hoger beroep aantekent bij het hof van beroep te Brussel. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Cass. 24 juni 2021, nr. C.20.0073.F: impact van de verschoonbaarheid op de borg

· Inge Vandeplas

Dit arrest gaat over de kwijtschelding van schulden na een faillissement en de impact hiervan op de borgsteller die een schuld voor de gefailleerde heeft voldaan. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Cass. 18 juni 2021, nr. C.19.0255.N:

· Inge Vandeplas

In dit cassatiearrest komen het vennootschapsrecht en het insolventierecht tegenover elkaar te staan. De onderliggende feiten waren als volgt. In 2014 verleent de algemene vergadering van de betrokken vennootschap kwijting aan de bestuurders. Hierna gaat dezelfde vennootschap in faillissement en wenst de curator een aansprakelijkheidsvordering in stellen op grond van artikel 528 van het Wetboek van Vennootschappen ten aanzien van de bestuurder. ...

Lees de bijdrage