Kwijtschelding - Remise

Insolventie

Termijn voor verzoekschrift kwijtschelding

· Inge Vandeplas

Op 23 juni 2022 heeft het Grondwettelijk Hof zich nogmaals uitgesproken over het verzoekschrift voor de kwijtschelding en de termijn waarbinnen dit verzoekschrift moet worden ingediend. Ter herinnering in zijn arrest van 22 april 2021 heeft het Grondwettelijk Hof beslist dat "artikel XX.173, § 2, van het Wetboek van economisch recht de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt in zoverre de gefailleerde natuurlijke persoon die niet binnen de vervaltermijn van drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis een verzoek tot kwijtschelding van restschulden indient, het recht op die kwijtschelding onherroepelijk verliest. Artikel XX.173, § 2, werd vervolgens, bij het arrest nr. 151/2021 van 21 oktober 2021, vernietigd in dezelfde mate." In zijn arrest van 22 oktober 2021 heeft het Grondwettelijk Hof vervolgens beslist dat de vordering tot vernietiging van dit artikel gegrond is. Het recente arrest van 23 juni 2022 gaat over de mogelijkheid om na de sluiting van het faillissement alsnog de kwijtschelding aan te vragen. Volgens het verwijzend rechtscollege dient artikel XX.173, §2 WER zo te worden geïnterpreteerd dat de gefailleerde het verzoek tot kwijtschelding moet indienen vóór de sluiting van het faillissement, behoudens wanneer die sluiting heeft plaatsgevonden binnen drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis. Echter, in het licht van voorgaande arresten is bovenstaande interpretatie achterhaald. Verder oordeelt het Hof dat "Uit de parlementaire voorbereiding van artikel XX.173, § 2, van het Wetboek van economisch recht kan bijgevolg niet worden afgeleid dat de wetgever de bedoeling had om op algemene wijze, onafhankelijk van de vervaltermijn van drie maanden waarbinnen het verzoekschrift tot kwijtschelding zou moeten worden neergelegd, te verhinderen dat een gefailleerde na de sluiting van het faillissement nog om de kwijtschelding zou kunnen verzoeken. Uit het bovenstaande volgt dat de prejudiciële vraag, in zoverre het verwijzende rechtscollege ervan uitgaat dat het verzoek tot kwijtschelding niet kan worden ingediend na de sluiting van het faillissement behoudens wanneer die sluiting heeft plaatsgevonden binnen drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis, berust op een uitgangspunt dat geen steun vindt in de tekst van de in het geding zijnde bepaling, noch in de parlementaire voorbereiding ervan." ...

Lees de bijdrage

Insolventie

GWH 22 April 2021, nr. 62/2021: de botte bijl van de vervaltermijn voor kwijtschelding herbekeken

· Inge Vandeplas

Volgens artikel XX.173, §2 WER zal een gefailleerde worden kwijtgescholden van zijn schulden, indien de gefailleerde het verzoek tot kwijtschelding toevoegt aan zijn aangifte tot faillissement of uiterlijk drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis neerlegt in het insolventieregister. De termijn van drie maanden om een verzoek tot kwijtschelding in te dienen is een vervaltermijn. De prejudiciële vraag voor het Grondwettelijk Hof betreft de bestaanbaarheid van de vervaltermijn voor de indiening van een verzoek tot kwijtschelding met  het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Meer bepaald, het feit dat een gefailleerde natuurlijke persoon die binnen die termijn geen verzoek tot kwijtschelding van restschulden indient, zijn recht op kwijtschelding onherroepelijk verliest, terwijl een gefailleerde natuurlijke persoon die wel binnen die termijn een verzoek tot kwijtschelding indient, er nagenoeg zeker van kan zijn dat zijn restschulden zullen worden kwijtgescholden.  ...

Lees de bijdrage