Actualiteit

Insolventie

Kwijtscheldingen in een minnelijk of collectief akkoord niet langer definitief vrijgesteld (Wet van 28 december 2023 houdende diverse fiscale bepalingen)

Over de wet van 7 juni 2023 tot omzetting van de Europese Herstructureringsrichtlijn in Boek XX WER vloeide reeds veel inkt (zie hierover onze eerder verschenen actualiteitsbijdrage). Over de navolgende fiscale wet van 28 december 2023 en de impact ervan op het nieuwe herstructureringskader bleef het daarentegen opvallend stil.

Nochtans heeft deze wet mogelijks verregaande gevolgen voor het succes op (middel)lange termijn van zowel bestaande, als recent geïntroduceerde reorganisatieprocedures.

Volgens het oude art. 48/1 WIB[1] was het namelijk zo dat de “winst” die voor een reorganiserende schuldenaar voortvloeide uit de gedeeltelijke kwijtschelding van zijn schulden in het kader van een collectief of minnelijk akkoord, vrijgesteld werd van inkomstenbelasting.[2]

De ratio legis achter deze vrijstelling is bijkomende druk op de liquiditeiten van de net gereorganiseerde schuldenaar te vermijden. Een kwijtschelding is in principe immers te beschouwen als een uitzonderlijke opbrengst en dus een belastbare winst in hoofde van de schuldenaar. Wetende dat een reorganisatie via collectief akkoord in kwijtscheldingen kan voorzien tot wel 80% en meer van de (chirografaire) schuldenlast[3], hoeft het niet de verbazen dat de fiscale factuur fors kan oplopen. Een schuldenaar die net het faillissement heeft kunnen afwenden, zal doorgaans niet over de middelen beschikken om de fiscus te kunnen voldoen en bijgevolg alsnog in faling gedwongen worden.

Gelet op de nieuwe procedures geïntroduceerd door de omzettingswet van 7 juni 2023, diende het toepassingsgebied van art. 48/1 WIB te worden herzien. In eenzelfde beweging breidde de wetgever de vrijstelling ook uit tot het buitengerechtelijk minnelijk akkoord van art. XX.38 WER en kwam hiermee tegemoet aan de kritiek geuit op de uitsluiting van dit, weliswaar buitengerechtelijk onderhandeld, maar evengoed door de rechtbank gehomologeerd, akkoord.[4]

Tot zover het goede nieuws voor ondernemingen in moeilijkheden.

De wetgever maakte namelijk ook van de gelegenheid gebruik om de vrijstelling in tijd te beperken. Waar de vrijstelling onder het (oude) art. 48/1 WIB na uitvoering van het akkoord definitief verworven was, voorziet het nieuwe 2de lid van art. 48/1 WIB voortaan: “Het overeenkomstig het eerste lid vrijgestelde bedrag wordt opgenomen in de belastbare grondslag van het derde tot en met het zesde belastbare tijdperk volgend op dat waarin de volledige tenuitvoerlegging van het minnelijk akkoord of van het plan werd bewerkstelligd (…).”

De vraag rijst of deze navolgende belastingheffing niet alsnog (te) veel druk zal zetten op de liquiditeit van de gereorganiseerde schuldenaar en het doel waarvoor art. 48/1 WIB destijds werd ingevoerd niet doorkruist.

Mogelijks heeft dit wel als positieve bijwerking dat de fiscus voortaan sneller geneigd zal zijn om ‘voor’ een reorganisatieplan te stemmen, wetende dat hij later nog zal kunnen innen.

Deze nieuwe fiscale regels traden in werking op 8 januari 2024 en zijn van toepassing op reorganisatieprocedures geopend vanaf die datum.[5]

Gelet op het feit dat kwijtgescholden bedragen pas ten vroegste in het 3de belastbaar tijdperk na uitvoering van het akkoord zullen worden opgenomen en de uitvoeringstermijn van een collectief akkoord tot wel 5 jaar kan bedragen[6], zal het nog wel even duren alvorens de praktijk zal uitwijzen of deze nieuwe belastingregeling houdbaar is voor de overlevingskansen van gereorganiseerde schuldenaars.

 

[1] juncto art. 27/1 KB/WIB 1992

[2] Omgekeerd genoot de schuldeiser eveneens een vrijstelling van waardeverminderingen en voorzieningen op zijn (gedeeltelijk kwijtgescholden) schuldvordering, ondanks het nog niet vaststaand karakter ervan (art. 48, 1ste lid WIB).

[3] Art. XX.75/1 Wetboek Economisch Recht.

[4] Onder het oude regime stond de schuldenaar in feite voor de keuze: een discrete, buitengerechtelijke reorganisatie zonder reputatieschade, doch ook zonder fiscale vrijstelling versus een formele insolventieprocedure mét fiscale vrijstelling maar ook met de  negatieve publiciteit die er onvermijdelijk mee gepaard gaat (zie ook Parl.St. Kamer, 2020-2021, 55 1337/8, p. 56 e.v.)

[5] Art. 59, lid 5-6 Wet van 28 december 2023 houdende diverse fiscale bepalingen.

[6] Art. XX.76 Wetboek Economisch Recht

Comments are closed.