Actualiteit

Insolventie

Cassatie bevestigt ruime beslissingsbevoegdheid van de curator tot gedinghervatting – Cass. 25 januari 2024

In een arrest van 25 januari 2024 (C.23.0067.N) heeft het Hof van Cassatie zich gebogen over de omvang van de beslissingsbevoegdheid van de curator aangaande het lot van lopende gedingen tijdens een faillissementsprocedure.

 

Voormalig art. 63bis Faillissementswet stelde in dit verband dat “alle gedingen met betrekking tot de boedel, aanhangig op datum van het faillissement, waarin de gefailleerde betrokken is, van rechtswege geschorst worden totdat aangifte van de schuldvordering is gedaan. Zij blijven geschorst tot na de neerlegging van het eerste proces-verbaal van verificatie, tenzij de curator de gedingen hervat in het belang van de boedel.
Indien de aldus ingediende schuldvordering in het eerste proces-verbaal van verificatie wordt aanvaard, worden de voormelde hangende gedingen zonder voorwerp.
Indien de aldus ingediende schuldvordering in het eerste proces-verbaal van verificatie wordt betwist of aangehouden, dan wordt de curator verondersteld de hangende gedingen te hervatten, minstens voor de beslechting van het betwiste of aangehouden gedeelte”.

 

Deze bepaling is thans grotendeels terug te vinden in art. XX.119 WER. Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat het huidige artikel XX.119 WER door de wet van 7 juni 2023 werd aangepast om curatoren de nodige tijd te gunnen om te beslissen over de gedinghervatting. Anders dan in art. 63bis Faillissementswet werd vooropgesteld, wordt de curator op heden immers slechts verondersteld een hangend geding te hervatten indien de aldus ingediende schuldvordering in het tweede PV van verificatie wordt betwist of aangehouden.

 

Het onderhavige arrest van het Hof van Cassatie heeft evenwel betrekking op het oude art. 63bis Faillissementswet. Volgens het Hof volg uit deze bepaling dat, ingeval op datum van het faillissement een geding aanhangig is m.b.t. een schuldvordering tegen een gefailleerde en deze schuldvordering niet wordt aanvaard in het eerste proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen, de curator wordt geacht het geding verder te zetten.

 

Het Hof vult echter ook aan dat de aanvankelijke verderzetting van het geding er niet aan in de weg staat dat de curator, die het faillissement op een redelijke en zorgvuldige wijze moet beheren onder toezicht van de rechter-commissaris, vervolgens in het belang van de boedel kan beslissen om het hangende geding niet meer verder te zetten en zodoende afstand van geding te doen met toepassing van art. 820 e.v. Ger.W.

 

Het Hof wijst hiermee de beslissing af van de appelrechter die op grond van artikel 63bis Faillissementswet oordeelde dat de curator geacht werd een hangende procedure verder te zetten. In niet mis te verstane bewoordingen beslist het Hof van Cassatie dat de rechter voor wie de zaak aanhangig is, niet kan ingrijpen in het beheer van de curator en hem derhalve niet kan verplichten om een hangend geding verder te zetten.

 

 

Comments are closed.