Actualités

Droit commercial général

Eerste evaluatie van de B2B-wet: un exercice bienvenu !

Bénédicte Deboeck – Laura Savonet – Bo De Clercq – Harry Slachmuylders

Le SPF Economie a lancé une première évaluation de la loi « B2B », soit la loi du 4 avril 2019 modifiant le Code de droit économique en ce qui concerne les abus de dépendance économique, les clauses abusives et les pratiques de marché déloyales entre entreprises (voy. art. VI.91/10 CDE et art. 38 de la loi du 4 avril 2019).

Dans le cadre de cette évaluation, le SPF Economie a élaboré un questionnaire destiné à recueillir les avis des praticiens et professionnels des secteurs impactés et ce, pour le 28 février 2025.

Le questionnaire comporte 34 questions et porte sur l’évaluation de la loi dans son entièreté (art. 38 de la loi du 4 avril 2019).

Kritische bedenkingen bij het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid

De B2B-wet introduceerde het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid (art. IV.2/1 WER). Het verbod lijkt evenwel weinig meerwaarde te bieden voor de bescherming van ondernemingen door zijn complexe toepassingsvoorwaarden en eenvoudiger beschikbare alternatieven, zoals artikel VI.104 WER. De wetgeving lijdt onder een onnodig ingewikkelde causaliteitsvereiste tussen het ontbreken van een alternatief en het gedrag van de niet-afhankelijke onderneming verweven in de afhankelijkheidsvereiste en een problematische voorwaarde voor potentiële mededingingsbeperking, wat de bewijsvoering bemoeilijkt en de toepassing inefficiënt maakt.

De wetgever had kunnen overwegen geen afzonderlijk verbod op misbruik van economische afhankelijkheid in te voeren, aangezien de bestaande juridische figuren al mogelijkheden bieden om dergelijke situaties aan te pakken. Toch moet worden erkend dat de bestaande rechtsfiguren tekort schieten voor de aanpak van elke situatie van misbruik van economische afhankelijkheid. Een oplossing kan zijn om kernconcepten “economische afhankelijkheid” en “misbruik” duidelijker te omschrijven en de complexe causaliteitsvoorwaarde weg te laten. Een andere mogelijkheid, die de voorkeur geniet, is het koppelen van het verbod aan het marktpraktijkenrecht (art. VI.104 WER), als specificatie van oneerlijke marktpraktijken, zonder de mededingingsvoorwaarde. Dit zou de toepassing vergemakkelijken en de rechtszekerheid ten goede komen.

Regards critiques sur le régime B2B des clauses abusives

Le questionnaire aborde le régime des clauses abusives, et notamment son champ d’application et l’approche suivie par le législateur. Au sujet de l’interdiction générale des clauses abusives, la discussion peut être amorcée sur la valeur ajoutée du régime B2B depuis l’introduction de l’article 5.52 du Code civil. S’agissant de l’utilisation des listes « grise » et « noire », on constate l’existence de clauses abusives qui ne sont pas entièrement alignées aux règles du Code civil – et ce, sans justification apparente – ou encore en constituent une simple duplication sans valeur ajoutée ou dont le régime diffère lorsque le secteur agro-alimentaire est concerné.

In grote lijnen zijn er twee mogelijke oplossingen voor een hervorming van deze regels.

De eerste mogelijkheid betreft de afschaffing van de B2B-regelgeving inzake onrechtmatige bedingen ten gunste van artikel 5.52 BW, aangezien beide regimes inhoudelijk nauw aansluiten. Dit zou het huidige drieledige systeem van onrechtmatige bedingen (B2C – B2B – C2C) vereenvoudigen, en heeft als bijkomend voordeel dat bepalingen die dermate sterk afwijken van de uitgangspunten van het contractenrecht ingeschreven zouden staan in het BW in plaats van het WER. Mogelijks moet dan ook artikel 5.52 BW (licht) herbekeken worden. Zo blijft het een open vraag of het opportuun is om de uitsluitingen voor financiële diensten en overheidsopdrachten te behouden/in te schrijven in het BW. Daarnaast zou het wenselijk zijn dat de aanvullende sanctiemogelijkheden uit het WER behouden blijven voor onrechtmatige bedingen in een B2B context.

Een tweede mogelijkheid is het behouden van de B2B-regelgeving inzake onrechtmatige bedingen, maar met een aangepast toepassingsgebied en zonder de huidige inconsistenties en overlap. Het huidige ruime toepassingsgebied van de B2B-wet beschermt immers niet alleen ondernemingen die zich (op z’n minst vermoedelijk) in een zwakke positie bevinden, maar ook ondernemingen in een sterke positie die niet zozeer bijkomende bescherming behoeven. Anderzijds zijn een aantal zwakkere partijen, zoals verenigingen die geen economische activiteit uitoefenen, niet beschermd door de B2B-wet. Het lijkt ook aangewezen om de “zwarte” en “grijze” lijsten te herzien. Sommige bedingen zijn niet consistent “grijs” dan wel “zwart” op de lijsten van de B2B-wet en de lijsten van de agrovoedingssector. Daarnaast ontbreekt voor een aantal bedingen op deze lijsten de consistentie met het gemeen recht, zijn ze onduidelijk opgesteld, of herhalen ze louter de principes uit boek 5 BW.  

Comments are closed.