Actualiteit

Insolventie

Cass. 23 september 2019: derdenbeslag en de gerechtelijke reorganisatie

De feiten van dit arrest waren als volgt. Op 2 februari 2016 legt een schuldeiser beslag onder derden bij een bank ten last van NV Grondvest. Op het ogenblik dat het derdenbeslag wordt gelegd, is de procedure van gerechtelijke reorganisatie in hoofde van NV Grondvest reeds geopend. De bank legt een verklaring van derde-beslagene af op 3 februari 2016, maar laat op 8 februari 2016 weten dat het derdenbeslag onrechtmatig is omdat het werd gelegd na de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie (art. 31 WCO/art. XX.51 WER). Bijgevolg laat de bank NV Grondvest van de bankrekening gebruik maken waardoor het saldo aanzienlijk afneemt.

Het hof van beroep oordeelt dat de bank als derde-beslagene niet het recht had om het beslag te negeren, noch om het derdenbeslag als onbestaande te beschouwen. Daarenboven kan de bank niet zelf beslissen om over te gaan tot afgifte van de gelden op basis van haar eigen oordeel dat het beslag in strijd met artikel 31 WCO is gelegd. Integendeel, het hof van beroep is van oordeel dat de bank “in haar hoedanigheid van derde-beslagene de rechtmatigheid van het beslag niet in vraag kan stellen en […] zich op zijn minst tot de bevoegde beslagrechter had moeten wenden.” Ingevolge deze redenering past het hof van beroep artikel 1451 Ger.W. toe waardoor de derde-beslagene (i.e. de bank) gewoon schuldenaar wordt verklaard voor de oorzaken van het beslag, wanneer de derde-beslagene het voorwerp van het beslag uit handen heeft gegeven. Bovendien besliste het hof dat er geen reden was om deze sanctie te matigen in het licht van de omstandigheden.

Het Hof van Cassatie gaat gedeeltelijk akkoord met de redenering van het hof van beroep. Aan de ene kant, is het Hof van Cassatie eveneens van oordeel de bank niet zelf de rechtmatigheid van het derdenbeslag mag beoordelen. Bovendien kan de bank op basis van zijn oordeel niet geldig beslissen om de gelden toch aan de schuldenaar vrij te geven. De beslissing van het hof van beroep om de derde-beslagene als schuldenaar aan te duiden voor de oorzaken van het beslag was dus naar recht verantwoord. Echter, het Hof van Cassatie gaat niet akkoord met de weigering tot matiging van deze sanctie. Gelet op het feit dat het beslag onder derden was gelegd in strijd met artikel 31 WCO, was de weigering van de appelrechters om deze sanctie te matigen niet verantwoord naar recht.

We kunnen besluiten dat derde-beslagenen, die gelden vrijgeven vanwege een eigen beoordeling van de onrechtmatigheid van het beslag, in de plaats kunnen worden gesteld van de schuldenaar. Echter, deze sanctie kan op zijn beurt worden gematigd indien later blijkt dat het beslag wel degelijk onrechtmatig was gelegd.

 

Comments are closed.