Actualiteit

Algemeen handelsrecht

De rechtstreekse vordering volgt de door de onderaannemer gecedeerde schuldvordering – Brussel 6 oktober 2017

In een arrest van 6 oktober 2017 (2013/AR/567) spreekt het hof van beroep te Brussel zich uit over het lot van de rechtstreekse vordering van de onderaannemer (art. 1798 BW) als deze zijn schuldvordering cedeert in toepassing van art. 1692 BW.

In het kader van de bouw van een incubator in de biotechnologiesector, was een deel van de werken door de hoofdaannemers (in tijdelijke vereniging) toevertrouwd aan een onderaannemer, die deze op zijn beurt had toevertrouwd aan een onderaannemer in de tweede graad, Travhydro. In toepassing van een factoringovereenkomst had Travhydro facturen gecedeerd aan BNP, die het bedrag ervan vorderde van de onderaannemer in de eerste graad (schuldenaar van de facturen) en vervolgens, bij gebrek aan betaling, aan de aannemers in tijdelijke vereniging, op basis van de rechtstreekse vordering.

De eerste rechter had deze vordering afgewezen, stellende dat Travhydro de rechtstreekse vordering van art. 1798 BW niet aan BNP had kunnen cederen, vermits deze ertoe strekt specifiek de onderaannemers te beschermen.

Het hof van beroep oordeelt daarentegen, op basis van uitvoerig aangehaalde rechtsleer, dat de rechtstreekse vordering een accessorium uitmaakt van de schuldvordering van de onderaannemer. Zij is onlosmakelijk verbonden met het bestaan van de schuldvordering en strekt ertoe de betaling ervan te verzekeren. Zelfs indien de rechtstreekse vordering specifiek werd ontworpen om de onderaannemer te beschermen tegen de eventuele wanbetaling van zijn rechtstreekse medecontractant, is zij geen zuiver persoonlijk middel eigen aan de schuldeiser. De rechtstreekse vordering ontnemen bij de cessie van een schuldvordering van de onderaannemer, zou neerkomen op een vermindering van de economische waarde van deze schuldvordering, en zou bijgevolg leiden tot de beperking van de bescherming van degene die de wetgever heeft willen beschermen, op het moment waarop hij die bescherming het meeest zou kunnen nodig hebben.

De rechtstreekse vordering volgt dus het lot van de gecedeerde schuldvordering, zodat BNP deze rechtstreekse vordeirng kon uitoefenenen tegen de leden van de tijdelikjke vereniging. Het hof veroordeeld hen hoofdelijk, op basis van het gewoonterechtelijk principe van de hoofdelijkheid in handelszaken, vermits in dit concreet geval niet bleek dat met instemmming van de onderaannemer in de eerste graad zou afgeweken zijn van dit principe.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *