Actualiteit

Bank en financieel recht

Hof van Justitie 20 september 2017, Ruxandra Paula Andriciuc e.a. t. Banca Românească SA, C 186/16

Dit arrest betreft bedingen opgenomen in kredietovereenkomsten die de kredietnemers verplichten om de maandelijkse kredietbedragen in dezelfde vreemde valuta terug te betalen als diegene waarin de kredieten werden verleend (hier de Zwitserse frank i.p.v. de Roemeense leu).

Volgens de verzoekers waren deze bedingen oneerlijk omdat zij het wisselkoersrisico volledig ten laste van de kredietnemers legden.

Na verwerping van hun vordering in eerste aanleg, voerden de verzoekers in hoger beroep voor het “Curte de Apel Oradea” aan dat de bank haar informatie-, waarschuwings- en adviesplichten en haar plicht om contractuele bedingen duidelijk en begrijpelijk te formulerende niet is nagekomen en dat waardevermindering van de Roemeense leu een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen veroorzaakte.

Dit “Curte de Apel Oradea” stelde 3 prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie teneinde te vernemen:

  • of bij de beoordeling van de aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen ook de buitensporige verzwaring van de prestatie van de consument tijdens de uitvoeringsfase in aanmerking moet worden genomen (en niet enkel de situatie ten tijde van de sluiting van de overeenkomst);
  • of een beding alle mogelijke gevolgen (in casu het wisselkoersrisico) moet vermelden die een impact kunnen hebben op de door de consument betaalde prijs om te voldoen aan de vereisten van duidelijkheid en begrijpelijkheid; en
  • of een beding in een kredietovereenkomst in vreemde valuta waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en krachtens hetwelk het krediet in dezelfde valuta moet worden terugbetaald valt onder de uitdrukking “eigenlijk voorwerp van de overeenkomst” en “gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten”.

Het Hof van Justitie beantwoordt de gestelde prejudiciële vragen als volgt:

  • het begrip “eigenlijk voorwerp van de overeenkomst” omvat die bedingen die de kern van de prestaties van de overeenkomst bepalen, zoals in casu een contractueel beding, dat is opgenomen in een leningsovereenkomst in vreemde valuta, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en krachtens hetwelk de lening in dezelfde vreemde valuta moet worden terugbetaald als die waarin zij is aangegaan. Indien dat beding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd kan het niet als oneerlijk worden aangemerkt.
  • het beding krachtens hetwelk een lening in dezelfde vreemde valuta moet worden terugbetaald als die waarin zij is aangegaan moet de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument in staat stellen om de mogelijkheid van waardevermindering of -vermeerdering van de vreemde valuta waarin de lening is aangegaan te kennen en om de economische gevolgen hiervan voor zijn financiële verplichtingen in te schatten; en
  • bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding is uit te gaan van het moment waarop de betrokken overeenkomst is gesloten, m.i.v. alle gekende omstandigheden die gevolgen kunnen hebben voor de latere uitvoering.

R.F. en G.H.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *