Actualiteit

Insolventie

HvJ 16 mei 2019: de overdracht onder gerechtelijk gezag en de uitzondering in artikel 5 richtlijn 2001/23?

Op 16 mei 2019 heeft het Hof van Justitie zijn oordeel geveld in de zaak Plessers. De feiten in dit arrest betroffen de overdracht onder gerechtelijk gezag (GROG) van een deel van de ondernemingsactiviteit en activa van NV Echo aan NV Prefaco. Onderdeel van deze overname was de overdracht van een deel van de werknemers van Echo.

Mevrouw Plessers was één van de werknemers van Echo, maar werd niet overgenomen door Prefaco. Mevrouw Plessers ging niet akkoord met deze gang van zaken en stelde een vordering in ten aanzien van Prefaco om alsnog overgenomen te worden. Deze vordering werd afgewezen in eerste aanleg, waarna mevrouw Plessers een beroepsprocedure inleidde. Het hof van beroep heeft de behandeling van deze zaak geschorst om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.

In zijn arrest heeft het Hof de prejudiciële vraag als volgt geformuleerd:

Moet richtlijn 2001/23, met name de artikelen 3 tot en met 5 ervan, aldus  worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling, die in geval van overdracht van een onderneming in het kader van een procedure van gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag, welke procedure wordt gevoerd met het oog op het behoud van het geheel of een gedeelte van de vervreemder of van zijn activiteiten, bepaalt dat de verkrijger het recht heeft om te kiezen welke werknemers hij wil overnemen?

Richtlijn 2001/23 reguleert de rechten van werknemers bij de overname van ondernemingen. Artikelen 3 en 4 van deze richtlijn bepalen globaal genomen dat de rechten van de werknemers overgaan op de overnemer van een onderneming. Echter, deze bepalingen zijn niet van toepassing indien aan de drie voorwaarden in artikel 5 van richtlijn 2001/23 is voldaan: de vervreemder is verwikkeld in een faillissementsprocedure of in een soortgelijke procedure (1) met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder (2) onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie (3).

In zijn beoordeling stelt het Hof dat de GROG niet gelijk kan worden gesteld met een faillissementsprocedure, noch een soortgelijke procedure (ro. 42-43). Met betrekking tot de tweede voorwaarde oordeelt het Hof dat de GROG niet wordt ingesteld met het oog op liquidatie, maar daarentegen wordt gebruikt met als doelstelling het behoud van het geheel of een deel van de activiteiten van de schuldenaar (ro. 44-45). Ten slotte oordeelt het Hof dat de taak van de gerechtsmandataris binnen de GROG beperkter is dan deze van de mandataris in een faillissementsprocedure en bijgevolg de GROG niet plaatsvindt onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie (ro. 47.). Bijgevolg voldoet de GROG niet aan de voorwaarden van artikel 5 richtlijn 2001/23 en zijn de artikelen 3 en 4 richtlijn 2001/23 van toepassing.

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *