Actualiteit

Insolventie

Conclusie van advocaat-generaal Spzunar, 23 januari 2019, nr. C-509/17: Plessers continues

Op 23 januari 2019 heeft advocaat-generaal (AG) Spzunar zijn conclusie neergelegd in de zaak Plessers.

Vooreerst herhalen we kort de feiten. Mevrouw Plessers was een werkneemster bij NV Echo . Op 23 april 2012 wordt in hoofde van NV Echo een procedure tot gerechtelijke reorganisatie geopend. Initieel was de doelstelling van de gerechtelijke reorganisatie het bekomen van een collectief akkoord. Deze doelstelling wordt gewijzigd naar een overdracht onder gerechtelijk gezag (GROG) op 19 februari 2013. Op 22 april 2013 wordt aan de gerechtsmandatarissen de machtiging verleend om de NV Echo over te dragen aan Prefaco. Bij deze overname zouden 164 werknemers worden overgedragen. Mevrouw Plessers behoorde niet tot deze 164 werknemers en werd op 24 april 2013 hiervan in kennis gesteld. Mevrouw Plessers gaat niet akkoord met haar weigering tot overname en stelt Prefaco in gebreke. Bij gebreke aan overeenstemming tussen beide partijen legt zij een verzoekschrift neer bij de arbeidsrechtbank van Antwerpen. Nadat haar eis in eerste aanleg werd afgewezen, stelt zij hoger beroep in bij het arbeidshof te Antwerpen. Het hof beslist om de behandeling van de zaak te schorsen en volgende prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie:

Is het keuzerecht voor de overnemer uit artikel 61, § 4, [WCO], in de mate dat deze ‚gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag’ is aangewend met het oog op het behoud van het geheel of [e]en gedeelte van de vervreemder of van zijn activiteiten, in overeenstemming met [richtlijn 2001/23], in het bijzonder met de artikelen 3 en 5 van deze richtlijn?

De advocaat-generaal bij het Hof van Justitie splitst zijn antwoord op deze vraag in twee:

1) Voldoet de GROG aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 5, lid 1 RL 2001/23?

2) Is de mogelijkheid van de overnemer om over te nemen werknemers te kiezen in overeenstemming met artikel 3 en 4 RL 2001/23?    

Het antwoord op beide vragen is negatief. Volgens de advocaat-generaal kan de GROG niet worden beschouwd als “een faillissementsprocedure of [in] een soortgelijke procedure met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder.” In tegendeel, volgens de advocaat-generaal staat de continuïteit van de onderneming en het behoud van de onderneming centraal bij de GROG. Bovendien is de AG van mening dat de gerechtsmandataris niet kan worden beschouwd als toezicht door een overheidsinstantie. Op basis hiervan concludeert de AG dat de GROG niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 5, lid 1 RL 2001/23 en niet is uitgesloten van de toepassing van artikelen 3 en 4 RL 2001/23.

Indien de GROG niet valt onder de uitzondering van artikel 5, lid 1 RL 2001/23, dan rijst de vraag of het keuzerecht van de overnemer in artikel 61, §4 WCO, thans art. XX.86, §3 WER, in overeenstemming is met artikelen 3 en 4 RL 2001/23. Opnieuw is het antwoord negatief. De AG concludeert dat RL 2001/23 zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling waarin de verkrijger het recht heeft om te kiezen welke werknemers hij wil overnemen wanneer hij gebruik maakt van de GROG.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *