Actualiteit

Bank en financieel recht

Hof van Justitie 4 oktober 2018, Zaak: C-191/17, Bundeskammer für Arbeiter und Angestellte (Austria)/ING-DiBa Direktbank Austria Niederlassung der ING-DiBa AG

In een arrest van 4 oktober 2018 deed het Europees Hof van Justitie (hierna “het Hof”), in een verzoek tot prejudiciële beslissing, uitspraak over de draagwijdte van artikel 4, punt 14 van Richtlijn (EU) 2015/2366[1] (hierna “Betalingsdienstenrichtlijn”).

De feiten van de zaak waren de volgende. De ING-DiBa Direktbank (hierna: “ING”) biedt online-spaarrekeningen aan waarbij de rekeninghouder direct en zonder medewerking van de betalingsdienstaanbieder geld kan storten of opnemen. Deze transacties moeten steeds worden uitgevoerd via zogenaamde tussenrekeningen geopend op naam van de klant. Overboekingen naar derden zijn echter uitgesloten voor deze rekeningen, men kan alleen geld overmaken naar de eigen tussenrekening.

Het hoofdgeding had betrekking op de bedingen in de algemene voorwaarden die worden gebruikt in de overeenkomsten tot opening van een dergelijke spaarrekening. Volgens de federale kamer voor arbeiders en andere werknemers zijn sommige van deze bedingen onrechtmatig omdat zij in strijd zouden zijn met het ZaDiG, die de Richtlijn Betalingsdiensten omzet in het Oostenrijks recht. Alvorens de nationale rechter kan oordelen over de toepasselijkheid van het ZaDiG, rijst de vraag of deze online-spaarrekeningen als “betaalrekeningen” kunnen worden beschouwd in de zin van de Richtlijn betalingsdiensten.

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 4, punt 14, van de Betalingsdienstenrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het begrip ‘betaalrekening’ van toepassing is op een spaarrekening die het mogelijk maakt om zonder voorafgaande kennisgeving bedragen te storten en waarvan de betalings- en opnametransacties uitsluitend via een zichtrekening, de zogenaamde ‘referentierekening’, kunnen worden verricht. Kenmerkend voor deze online-spaarrekening is dat de cliënt zonder voorafgaande betrokkenheid van de bank, via telebankieren stortingen kan verrichten op/en opvragingen van een referentierekening op zijn naam kan doen.

In eerste instantie brengt het Hof in haar beslissing ter herinnering dat een bepaling van het EU-recht niet alleen aan de hand van haar formulering moet worden uitgelegd, maar ook aan de hand van de context en de doelstellingen ervan.

Vervolgens stelt het Hof vast dat aan de hand van de letterlijke bewoordingen van de begrippen ‘betalingsdienst’, ‘betaalrekening’ en ‘betalingstransactie’ omschreven in artikel 4 Betalingsdienstenrichtlijn niet kan worden afgeleid of het begrip ‘betaalrekening’ ook rekeningen omvat waarvoor een tussenstap tussen de spaarrekening en de zichtrekening van de gebruiker, noodzakelijk is om een betalingstransactie uit te voeren.

Daarom analyseert het Hof vervolgens de wettelijke context van de Betalingsdienstenrichtlijn. In dit verband verwijst het Hof naar Richtlijn 2014/92/EU[2] (hierna “de Richtlijn Betaalrekeningen”), en meer bepaald naar:

  • overweging 12, waarin wordt verduidelijkt dat spaarrekeningen van haar toepassingsgebied zijn uitgesloten omdat zij geen betaalrekeningen in de zin van de Betalingsdienstenrichtlijn zijn, tenzij zij kunnen worden gebruikt voor dagelijkse betalingstransacties; en
  • artikel 1, lid 6, waarin haar toepassingsgebied wordt afgebakend tot betaalrekeningen via welke consumenten ten minste (i) geldmiddelen op een betaalrekening kunnen plaatsen; (ii) contanten van een betaalrekening kunnen opnemen en (iii) betalingstransacties, m.i.v. overmakingen, naar en van een derde partij kunnen uitvoeren en ontvangen.

Uit de context en doelstellingen van de Betalingsdienstenrichtlijn blijkt aldus dat een wezenlijk kenmerk van een “betaalrekening” de mogelijkheid is om vanaf deze rekening betalingstransacties van en naar derden te kunnen ontvangen respectievelijk uit te voeren. Een online-spaarrekening waarbij rechtstreekse overboekingen naar derden zijn uitgesloten en zonder medewerking van de betalingsdienstaanbieder enkel geld kan overmaken naar de eigen tussenrekening, kan om die redenen volgens het Hof niet worden beschouwd als een betaalrekening in de zin van artikel 4, punt 14 Betalingsdienstenrichtlijn.

R.F. en G.H.

 

[1] Richtlijn (EU) 2015/2366 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG, Pb. L. van 23 december 2015, afl. 337, 35.

[2] Richtlijn 2014/92/EU betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties, Pb. L. van 28 augustus 2014, afl. 257, 214.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *