Actualiteit

Insolventie

Orb. Gent (afd. Gent) 6 december 2018 – Insolventie van de vrije beroepsbeoefenaar: kan hij van twee walletjes eten?

Vroeger kon de vrije beroepsbeoefenaar enkel beroep doen op de collectieve schuldenregeling (CSR). De andere insolventieprocedures, i.e. faillissement en gerechtelijke reorganisatie, stonden enkel open voor kooplieden. Echter, sinds 1 mei 2018 kunnen vrije beroepsbeoefenaars ook beroep doen op de collectieve insolventieprocedures voor ondernemingen. Dit is een onmiddellijk gevolg van de uitbreiding van het begrip onderneming in art. I.1, 1° WER.

In dit vonnis heeft de ondernemingsrechtbank te Gent, afdeling Gent, uitspraak gedaan over de situatie waarin een vrije beroepsbeoefenaar tegelijkertijd beroep wenst te doen op de CSR en de faillissementsprocedure. De feiten waren als volgt. Op 15 november 2013 wordt een vrije beroepsbeoefenaar toegelaten tot een CSR. Binnen deze procedure wordt een minnelijke aanzuivering overeengekomen waarbij 50% van de schulden worden kwijtgescholden en de overige 50% worden afbetaald over een periode van 8 jaar. Echter, tijdens de aanzuiveringsregeling ontstaan er nieuwe schulden. Ingevolge deze schulden doet de vrije beroepsbeoefenaar op 17 juli 2018 aangifte van faillissement in RegSol. Op het ogenblik van aangifte biedt RegSol niet de mogelijkheid om de CSR als lopende insolventieprocedure aan te geven. Op 26 juli 2018 wordt het faillissement uitgesproken. Tegen dit vonnis wordt derdenverzet ingesteld door de aangestelde curatoren.

In zijn beoordeling stelt de ondernemingsrechtbank ten eerste dat de vrije beroepsbeoefenaar als onderneming moet worden beschouwd in de zin van artikelen I.1, 1° en I.22, 8° WER. Ten tweede is de ondernemingsrechtbank van oordeel dat de vrije beroepsbeoefenaar zich in staat van faillissement bevindt. De ondernemingsrechtbank gaat echter verder en stelt dat een faillissementsprocedure onverenigbaar is met een lopende CSR. Vooreerst streven beide procedures verschillende doeleinden na. De CSR is gericht op de sanering van de schuldenaar, terwijl het faillissement gericht is op de vereffening van het vermogen. Ten tweede, zou in casu het doorlopen van de CSR tot gevolg hebben dat de kwijtschelding van 50% van de schulden zou doorwerken in het faillissement. Hierdoor zouden de schulden opgenomen in het aanzuiveringsplan maar voor de helft worden opgenomen in het faillissement.

Op dit ogenblik voorziet de wet geen bepaling waarin de opening van een faillissementsprocedure van rechtswege leidt tot de herroeping van de CSR. Bovendien kan de aangifte van het faillissement niet worden geïnterpreteerd als een herroeping van de CSR. De vrije beroepsbeoefenaar wenst immers niet een einde te stellen aan de CSR. Integendeel, de vrije beroepsbeoefenaar wenst graag de kwijtschelding in de faillissementsprocedure te bekomen, maar eveneens de CSR te behouden mocht hij de kwijtschelding niet verkrijgen. Het is deze houding van de vrije beroepsbeoefenaar die de rechtbank doet besluiten om de aangifte van het faillissement als rechtsmisbruik te beschouwen. De ondernemingsrechtbank is van oordeel dat de aangifte van faillissement in deze omstandigheden kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een normaal en bedachtzaam persoon. Van een schuldenaar mag worden verwacht dat hij, in het belang van de schuldeisers, voorafgaand aan het faillissement de intrekking van de CSR bekomt. Bijgevolg wordt het derdenverzet gegrond verklaard.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *