Actualiteit

Algemeen handelsrecht

Quasi-verschuiving van bewijslast bij verrijking zonder oorzaak wordt wettig bevonden door het Hof van Cassatie

Krachtens het algemeen rechtsbeginsel van het verbod op de verrijking zonder oorzaak kan een vermogensverschuiving worden ongedaan gemaakt wanneer  zowel de verrijking als de correlatieve verarming niet door enige rechtsgrond gerechtvaardigd zijn.

Het hof van beroep te Antwerpen kende een vordering toe die op deze rechtsbasis gestoeld was.  De appelrechter stelde enerzijds vast dat er geen betwisting was aangaande de vermogensverschuiving, en anderzijds dat de verrijkte persoon op geen enkele  wijze het bewijs leverde van enige grondslag voor de betaling, noch aantoonde dat het ging om een vergoeding voor enige prestatie, of uit vrijgevigheid.

Dit gaf enigszins de indruk dat het hof van beroep de bewijslast voor het gebrek aan een rechtvaardiging op de verrijkte persoon plaatste, wat aanleiding gaf tot een Cassatieberoep.  In een arrest van 7 juni 2019 bevestigde het Hof van Cassatie wel dat de bewijslast om aan te tonen dat de voorwaarden voor het instellen van de vordering op grond van verrijking zonder oorzaak vervuld zijn, rust op diegene die ze instelt.  Het  Hof van Cassatie voegde daar echter aan toe dat het algemeen rechtsbeginsel dat procespartijen gehouden zijn om loyaal mee te werken aan de bewijsvoering, in zo’n geval tot gevolg heeft dat wanneer de eiser voldoende aanwijzingen verstrekt dat iedere rechtsgrond ontbreekt, het aan de verweerder is om het voorhanden zijn van een rechtsgrond aan te tonen. Het cassatiemiddel werd dan ook verworpen.

Dit arrest toont aan dat ook het huidige bewijsrecht aan de bodemrechters enige flexibiliteit toekent om billijkheidscorrecties aan te brengen aan de wettelijke bewijslast. Bij de inwerkingtreding van het nieuwe Boek 8 van het (nieuwe) Burgerlijk Wetboek inzake bewijs op 1 november 2020 krijgt de bodemrechter de uitdrukkelijke bevoegdheid om de bewijslast om te keren, zij het wel enkel wanneer de rechter reeds alle andere nuttige onderzoeksmaatregelen bevolen heeft en erover gewaakt heeft dat de partijen meewerken aan de bewijsvoering, zonder op die manier voldoende bewijs te verkrijgen (toekomstig artikel 8.4 BW).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *