ALGEMEEN (GERECHTELIJK RECHT)

Algemeen handelsrecht

De rechter dient niet ambtshalve na te gaan of een partij die niet verschijnt op de pleitzitting de neergelegde conclusies heeft ontvangen - Cass. 23 april 2021

· . Library

In een cassatiearrest van 23 april 2021 verschafte het Hof van Cassatie enkele verduidelijkingen aangaande de taak van de rechter wanneer een partij niet verschijnt op de pleitzitting. Luidens het verzoekschrift lag een nogal ongelukkig procedureverloop aan de oorzaak van het cassatieberoep. De verwerende partij in eerste aanleg was aanvankelijk vertegenwoordigd door een raadsman. Er volgde een vonnis waartegen de oorspronkelijke eisende partijen beroep instelden. Bij ontvangst van het beroepsverzoekschrift gaf de advocaat te kennen niet langer op te treden voor de oorspronkelijke verwerende partij. Er werden wel conclusietermijnen en een rechtsdag vastgesteld. De overige partijen legden beroepsconclusies neer, ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Bemiddeling bij de Ondernemingsrechtbank Antwerpen - Mededeling van 6 januari 2020

· . Library

De Belgische wetgever toont meer en meer belangstelling voor alternatieve geschillenbeslechting in het algemeen, en bemiddeling in het bijzonder. Zo kende de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen m.o.o. de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing (B.S. 7 februari 2018) nieuwe middelen toe aan de rechter om de minnelijke oplossing van geschillen te bevorderen. Art. 205 van de wet van 18 juni 2018 voegt een nieuw lid toe aan art. 444 Ger.W.: "Zij (advocaten) informeren de rechtszoekende over de mogelijkheid tot bemiddeling, verzoening en elke andere vorm van minnelijke oplossing van geschillen. Indien zij van mening zijn dat een minnelijke oplossing van het geschil overwogen kan worden, trachten zij die in de mate van het mogelijke te bevorderen". Ook art. 731 Ger.W. ondergaat een verandering, in die zin dat het wordt vervangen door het volgende: "Het behoort tot de opdracht van de rechter om de partijen te verzoenen. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1724 tot 1737 kan iedere inleidende hoofdvordering tussen partijen die bekwaam zijn om een dading aan te gaan en betreffende zaken welke voor dading vatbaar zijn, op verzoek van een partij of met beider instemming vooraf ter minnelijke schikking worden voorgelegd aan de rechter die bevoegd is om in eerste aanleg ervan kennis te nemen. Behoudens in de gevallen bij de wet bepaald, kan de poging tot minnelijke schikking niet verplicht wordt gesteld". De wetgever voegt een nieuw art. 1723/1 aan het Ger.W. toe, dat stipuleert: "De bemiddeling is een vertrouwelijk en gestructureerd proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen met de medewerking van een onafhankelijke, neutrale en onpartijdige derde die de communicatie vergemakkelijkt en poogt de partijen ertoe te brengen zelf een oplossing uit te werken". ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Het uitspreken van de partiële nietigheid indien de absolute nietigheid gevorderd wordt, is niet in strijd met het beschikkingsbeginsel - Cass 9 september 2019

· Jonas Vansevenant

Op 9 september 2019 sprak het Hof van Cassatie zich uit over de procesrechtelijke implicaties van haar relatief recente  rechtspraak waarbij de deur werd geopend voor de partiële nietigheid van buitensporige niet-concurrentiebedingen mits dit mogelijk is, te verzoenen valt met de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen, en het niet verboden is door de wet van openbare orde (zie onder meer: Cass. 23 januari 2015, nr. C.13.0579.N, Cass. 25 juni 2015, nr. C.14.0008.F, Cass. 4 januari 2019, nr. C.18.0045.N). ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

“Guidelines” van het Hof van Cassatie voor het aanwenden van Engelstalige terminologie

· Jonas Vansevenant

In een arrest van 28 juni 2019 diende het Hof van Cassatie te oordelen over de wettigheid van een rechterlijke beslissing waar in beperkte mate Engelse woorden werden gebruikt. Het bestreden beroepsarrest werd geveld  vóór de wetswijziging van 25 mei 2018 ("Potpourri VI"), waarmee de absolute nietigheid bij miskenning van de Taalwet Gerechtszaken, zoals bepaald in haar artikel 40, herleid werd tot een relatieve nietigheid. Inmiddels werd deze wetswijziging vernietigd bij een arrest van het Grondwettelijk Hof van 19 september 2019, waardoor het besproken cassatiearrest aan relevantie wint. In de bestreden beroepsbeslissing werd de Engelse term “rules” (tussen aanhalingstekens) gebruikt.  Dit was de benaming van de overeenkomst die tussen de oorspronkelijk in het geding betrokken partijen werd gesloten en die ook in het arrest werd beschreven, onder meer door de vermelding van het voorwerp van die overeenkomst. Het Hof van Cassatie oordeelde daarom dat de aanhaling van de term  “rules” geen daadwerkelijk gebruik van een andere taal dan de taal van de rechtspleging zoals  bedoeld in artikel 24 van de Taalwet Gerechtszaken uitmaakte, maar dus gewoon een verwijzing naar de overeenkomst in kwestie. ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Grondwettelijk Hof vernietigt wijziging aan Taalwet Gerechtszaken ingevoerd bij Potpourri VI

· Jonas Vansevenant

Bij de Wet van 25 mei 2018 tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde (algemeen bekend als “Potpourri VI”) werden ingrijpende wijzigingen aangebracht aan het artikel 794 Ger.W. en het artikel 40 van Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken (de “Taalwet Gerechtszaken”). Het artikel 794 Ger.W. had vóór deze wijziging enkel betrekking op de mogelijkheid van het gerecht dat een beslissing heeft gewezen, of het gerecht waarnaar een beslissing wordt verwezen, om bij materiële verschrijvingen en omissies, deze beslissing te verbeteren. Door de wetswijziging werd deze mogelijkheid ook verschaft aan de beslagrechter, en verruimd naar andere kennelijke leemten,  waaronder “een louter formele miskenning van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken”. Het artikel 40 van de Taalwet Gerechtszaken bepaalde aanvankelijk dat de rechter ambtshalve de nietigheid diende uit te spreken bij een schending van de voornaamste bepalingen van deze wet. Potpourri VI maakte hiervan echter slechts een relatieve nietigheid, met verwijzingen naar de nietigheidsleer opgenomen in artikel 861 Ger.W. (de vereiste van belangenschade) en artikel 864 Ger.W. (de vereiste dat de nietigheid in limine litis dient te worden ingeroepen). Deze beide wetswijzigingen werden aangevochten bij een vernietigingsberoep aanhangig gemaakt bij het Grondwettelijk Hof door (onder meer) een groep magistraten en de Orde van Vlaamse Balies. ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

De rechtbank van koophandel wordt de “ondernemingsrechtbank” vanaf 1 november 2018

· Jonas Vansevenant

Op 1 november 2018 treedt de Wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht in werking.  De wet zal onder meer het Wetboek van Koophandel ontmantelen, en de noties van “handelaar” en “daden van koophandel” vervangen door het nieuwe ondernemingsbegrip (nieuw artikel I,1° WER).  Het nieuwe ondernemingsbegrip omvat onder meer alle privaatrechtelijke rechtspersonen en natuurlijke personen die zelfstandig een beroep uitoefenen (dus ook vrije beroepen, VZW’s en stichtingen). Om het afscheid van het begrip "daden van koophandel" te belichten, gaan de rechtbanken van koophandel voortaan als "ondernemingsrechtbanken" door het leven. Het Gerechtelijk Wetboek wordt dan ook in die zin gewijzigd. Artikel 573 Ger.W. m.b.t. de materiële bevoegdheid van deze rechtbank, kreeg ook een inhoudelijke wijziging. De rechtbank van koophandel was reeds sinds 1 juli 2014 bevoegd voor geschillen tussen "ondernemingen", maar dit werd gedefinieerd als “personen die op duurzame wijze een economisch doel nastreven”. Door de aanknoping bij het nieuwe ondernemingsbegrip van artikel I.1, 1° WER wordt haar bevoegdheid dus verruimd.  Bovendien verdwijnt de vereiste dat het geschil betrekking moet hebben op een handeling die is verricht in het kader van de verwezenlijking van het economische doel van de onderneming. Voor ondernemingen-natuurlijke personen wordt wel een uitzondering gemaakt. De ondernemingsrechtbank zal namelijk niet bevoegd zijn voor geschillen m.b.t. handelingen die “kennelijk" vreemd zijn aan de onderneming van de natuurlijke persoon. Bij twijfel over het ondernemingskarakter van de handeling is de ondernemingsrechtbank in principe bevoegd (zie ook de memorie van toelichting). ...

Lees de bijdrage