Actualiteit

Algemeen handelsrecht

Forse stijging wettelijke interestvoet en interestvoet voor betalingsachterstand bij handelstransacties

· . Library

In burgerlijke en handelszaken wordt de wettelijke rentevoet overeenkomstig artikel 2, § 1 van de wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen interest jaarlijks afgestemd op de marktrente. In handelszaken tussen ondernemingen wordt de interestvoet overeenkomstig artikel 5, eerste lid van de wet van 2 augustus 2002 betreffende bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties halfjaarlijks afgestemd op de referentie-interestvoet toegepast door de Europese Centrale Bank. De Algemene Administratie van de Thesaurie van FOD Financiën heeft de nieuwe rentevoeten die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2023 nu gepubliceerd op haar website. De 'gewone' wettelijke interestvoet voor 2023 werd vastgesteld op 5,25% en de interestvoet bij handelstransacties voor het eerste semester van 2023 op 10,50%. Het gaat dus om een substantiële stijging ten opzichte van vorige jaren. De wettelijke interestvoet schommelde de laatste 10 jaar  tussen 2,75% en 1,50% (waarbij de rente in 2022 zakte tot deze ondergrens) en de interestvoet die van toepassing is in geval van betalingsachterstand bij handelstransacties lag al sedert het tweede semester van 2016 vast op 8%. ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Herkwalificatie van de krediet- en verzekeringsmakelaar als handelsagent - Cass 9 december 2022

· . Library

In een arrest van 9 december 2022 boog het Hof van Cassatie zich over een (her)kwalificatie van een overeenkomst met een krediet- en verzekeringsmakelaar. Een bank en een zelfstandige onderneming sloten in 2003 een agentschapscontract waarin een duidelijk onderscheid gemaakt werd tussen de activiteiten van deze onderneming als exclusief zelfstandig bankagent en haar activiteiten inzake kredietproducten en verzekeringsdossiers. In de overeenkomst werd uitdrukkelijk bepaald dat de tussenpersoon zich het recht voorbehoudt om zich voor de kredietdossiers en verzekeringsproducten vrij te richten tot instellingen van zijn keuze, dat er inzake deze dossiers geen enkele exclusiviteit noch enig voorkeurrecht tussen partijen geldt en dat de activiteit van bemiddeling inzake kredieten en verzekeringen gelet op deze volledige vrijheid van de tussenpersoon buiten het voorwerp van het agentschapscontract valt. Het hof van beroep te Brussel oordeelde ondanks het duidelijk onderscheid dat het de wil van partijen is geweest om zowel de bankactiviteit als de krediet- en verzekeringsactiviteit onder te brengen in hetzelfde agentschapscontract. De aan de tussenpersoon toekomende opzeggingsvergoeding en uitwinningsvergoeding op basis van de bepalingen van Boek X, Titel 1 van het Wetboek Economisch Recht dienden hierdoor berekend te worden niet alleen op de vergoedingen uit de bankactiviteit, maar eveneens rekening houdend met de ontvangen vergoedingen als krediet- en verzekeringsmakelaar. In zijn beoordeling nam het hof van beroep de volgende criteria in rekening : ...

Lees de bijdrage

Verzekeringen

Les services d’expertise médicale et d’organisation logistique fournis par un cabinet médical dans le cadre d’une collaboration avec un assureur ne sont pas exonérés de la TVA

· Jean-Marc Binon

L’article 132 de la directive « TVA »[1], intitulé « Exonérations en faveur de certaines activités d’intérêt général », exonère de la TVA les « prestations de soins à la personne effectuées dans le cadre de l’exercice des professions médicales et paramédicales telles qu’elles sont définies par l’État membre concerné » [§ 1, sous c)]. ...

Lees de bijdrage

Verzekeringen

Partie 2/2 : Le droit à l’oubli étendu à l’assurance incapacité de travail

· Jean-Marc Binon

Partie 1/2 disponible ici. En deuxième lieu, si les nouvelles dispositions législatives maintiennent, en dépit d’une proposition d’amendement en sens contraire, l’obligation pour le candidat à l’assurance de déclarer toute pathologie cancéreuse ou maladie chronique connue de lui avant la conclusion du contrat, le délai standard du droit à l’oubli, qui était jusqu’ici de dix ans, est toutefois ramené, dans un premier temps, à huit ans, tant pour les assurances du solde restant dû que pour les assurances incapacité de travail. Le 1er janvier 2025, il sera réduit à cinq ans pour ces deux catégories d’assurances. Par ailleurs, un délai standard de cinq ans est applicable, dès à présent, en faveur des personnes chez lesquelles un cancer a été diagnostiqué avant l’âge de 21 ans et qui souhaitent souscrire une assurance du solde restant dû ou une assurance incapacité de travail. ...

Lees de bijdrage

Verzekeringen

Partie 1/2 : Le droit à l’oubli étendu à l’assurance incapacité de travail

· Jean-Marc Binon

Une loi du 30 octobre 2022 (M.B., 17 novembre 2022) a remplacé les dispositions que la loi du 4 avril 2014 relative aux assurances (ci-après la « L.A. ») consacre au « droit à l’oubli », en insérant, dans cette dernière loi, de nouveaux articles 61/1 à 61/13 en lieu et place des anciens articles 61/1 à 61/4[1]. Les modifications essentielles apportées par la nouvelle loi, qui est entrée en vigueur le 27 novembre 2022, sont au nombre de trois. En premier lieu, les nouvelles dispositions étendent le champ d’application du droit à l’oubli aux assurances incapacité de travail visées à l’article 201, § 1, 2°, de la L.A. (assurances « revenu garanti »). En février 2021, Assuralia avait adopté un code de bonne conduite professionnelle relatif au droit à l’oubli dans les assurances « revenu garanti »[2]. Mais ce code ne transposait à celles-ci qu’une partie du dispositif législatif qui était jusqu’ici applicable aux seules assurances du solde restant dû (liées à un crédit hypothécaire ou professionnel).   ...

Lees de bijdrage

Bank en financieel recht

ClientEarth vs NBB

· Regine Feltkamp

In het vonnis d.d. 21 december 2021 heeft de Brusselse Rechtbank van Eerste Aanleg het verzoek van ClientEarth om de Nationale Bank van België (NBB) te bevelen niet langer obligaties aan te kopen van bedrijven die actief zijn in de – volgens ClientEarth – meest vervuilende sectoren, afgewezen. ...

Lees de bijdrage

Bank en financieel recht

Lening op interest of kredietopening?

· Regine Feltkamp

In een arrest van 3 februari 2022  spreekt het Hof van Cassatie zich nogmaals uit over de kwalificatie van een overeenkomst als kredietopening dan wel als een lening op interest. De kwalificatie is onder meer van belang voor de bepaling van de omvang van de wederbeleggingsvergoeding. Een wederbeleggingsvergoeding is de vergoeding die verschuldigd is bij vervroegde terugbetaling van een krediet of lening. Volgens de regels inzake de lening op interest kan een recht op vervroegde terugbetaling worden bedongen, maar geldt dit niet van rechtswege. Wanneer de vervroegde terugbetaling contractueel werd overeengekomen kan, overeenkomstig het dwingend artikel 1907bis (oud) BW,bij een lening op interest de wederbeleggingsvergoeding nooit hoger zijn dan 6 maanden interest. Deze bepaling geldt niet voor kredietopeningen, omdat zij niet als een lening kwalificeren maar als een sui generis overeenkomst. ...

Lees de bijdrage

Bank en financieel recht

Primeur: het Gerecht bevestigt de intrekking van een bankvergunning wegens schending van de witwaswetgeving

· Regine Feltkamp

Sinds 2010 heeft de Österreichische Finanzmarktaufsicht (Oostenrijkse toezichthoudende autoriteit voor de financiële markten; hierna: "FMA") een groot aantal dwangmaatregelen en sancties opgelegd aan AAB Bank, een in Oostenrijk gevestigde kredietinstelling. Op grond daarvan heeft de FMA in 2019 bij de Europese Centrale Bank (hierna: “ECB”) een ontwerpbesluit ingediend tot intrekking van de vergunning van AAB Bank voor de toegang tot de werkzaamheden van een kredietinstelling. Bij besluit van 14 november 2019 heeft de ECB die vergunning ingetrokken. Op basis van de bevindingen van de FMA in het kader van de uitoefening van haar taak van prudentieel toezicht en met betrekking tot de voortdurende en herhaalde niet-naleving door AAB Bank van de vereisten inzake de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en inzake interne governance, was de ECB van oordeel dat AAB Bank niet in staat was een goed beheer van haar risico's te waarborgen. In zijn arrest van 22 juni 2022 verwerpt het Gerecht het beroep tot nietigverklaring van dit besluit van de ECB. Daarmee spreekt het Gerecht zich voor het eerst uit over een intrekking van de vergunning van een bankinstelling wegens ernstige schendingen van de wetgeving inzake de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en schendingen van de regels inzake het bestuur van kredietinstellingen. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Termijn voor verzoekschrift kwijtschelding

· Inge Vandeplas

Op 23 juni 2022 heeft het Grondwettelijk Hof zich nogmaals uitgesproken over het verzoekschrift voor de kwijtschelding en de termijn waarbinnen dit verzoekschrift moet worden ingediend. Ter herinnering in zijn arrest van 22 april 2021 heeft het Grondwettelijk Hof beslist dat "artikel XX.173, § 2, van het Wetboek van economisch recht de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt in zoverre de gefailleerde natuurlijke persoon die niet binnen de vervaltermijn van drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis een verzoek tot kwijtschelding van restschulden indient, het recht op die kwijtschelding onherroepelijk verliest. Artikel XX.173, § 2, werd vervolgens, bij het arrest nr. 151/2021 van 21 oktober 2021, vernietigd in dezelfde mate." In zijn arrest van 22 oktober 2021 heeft het Grondwettelijk Hof vervolgens beslist dat de vordering tot vernietiging van dit artikel gegrond is. Het recente arrest van 23 juni 2022 gaat over de mogelijkheid om na de sluiting van het faillissement alsnog de kwijtschelding aan te vragen. Volgens het verwijzend rechtscollege dient artikel XX.173, §2 WER zo te worden geïnterpreteerd dat de gefailleerde het verzoek tot kwijtschelding moet indienen vóór de sluiting van het faillissement, behoudens wanneer die sluiting heeft plaatsgevonden binnen drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis. Echter, in het licht van voorgaande arresten is bovenstaande interpretatie achterhaald. Verder oordeelt het Hof dat "Uit de parlementaire voorbereiding van artikel XX.173, § 2, van het Wetboek van economisch recht kan bijgevolg niet worden afgeleid dat de wetgever de bedoeling had om op algemene wijze, onafhankelijk van de vervaltermijn van drie maanden waarbinnen het verzoekschrift tot kwijtschelding zou moeten worden neergelegd, te verhinderen dat een gefailleerde na de sluiting van het faillissement nog om de kwijtschelding zou kunnen verzoeken. Uit het bovenstaande volgt dat de prejudiciële vraag, in zoverre het verwijzende rechtscollege ervan uitgaat dat het verzoek tot kwijtschelding niet kan worden ingediend na de sluiting van het faillissement behoudens wanneer die sluiting heeft plaatsgevonden binnen drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis, berust op een uitgangspunt dat geen steun vindt in de tekst van de in het geding zijnde bepaling, noch in de parlementaire voorbereiding ervan." ...

Lees de bijdrage